elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: razen

razen , roazen , Razen, zegt men van het water dat begint te koken in den theeketel en een niet onaardig geluid of geneurie veroorzaakt; elders noemt men het zingen. Ook gebruikt men het van ’t ijlen of dwaalspreken der in de koorts liggenden.
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
razen , raôzen , knorren (ligt maar niet langer te roâzen!) roâzen met iemand = iemand beknorren. Ook wordt het gebruikt van water, dat nog niet kookt, maar alleen zingt: ’t raost al!
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
razen , râsen , [werkwoord] , ontevredenheid over iemand in diens tegenwoordigheid betoonen, b.v. 'hi het mit mi râsd', Het wordt ook gebruikt om den indruk van een gezegde op den hoorder aanteduiden, b.v. 'dat râst mi goud tou', komt mij goed voor. Râs, berisping. z. Laurman op Raas.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
razen , raozen , zwak werkwoord , razen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
razen , roazen , voor: klinken: ʼt roast mie nijt veul tou (Ommelanden) = ʼt heurt mie nijt veul tou (Oldampt) = ʼt komt mij niet goed voor, ik kan er niet mee instemmen, ik hoor het niet met genoegen, ʼt maakt op mij geen aangenamen indruk; hou roast joe dat tou = hoe komt u dat voor? lijkt u dat? “Zooʼn leven, lui as van en kou, Dat roast mie juust zoo mooi nijt tou” (Fivelgoo); ʼt roast niks (Ommelanden, in de eig. beteekenis = ik mag het niet graag hooren, ʼt is slechte muziek, zang, enz., en fig. = ʼt is onzin. – Het eigenaardig geluid van water, dat bijna aan de kook is, noemt men in de Ommelanden roazen, in ʼt Oldampt, Westerwolde, Goorecht zoezen. In Geldersch zegt men van water dat in den theeketel begint te koken en een niet onaardig geluid geeft: het raast; elders noemt men het: gonzen, suizen, zingen; ʼt laatste ook hier. – roazen = pruttelen, brommen; zie: roas, alsook: goezen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
razen , razen , rezen , zwak werkwoord, intransitief , Daarnaast soms nog rêzen. Zie de wdbb. || Hij wier rêzend. – Ook: het raast, het gaat de perken te buiten, het is buitensporig. || Die hoge rekeningen van de schilder, dat raast! – Vgl. raasdondertje.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
razen , roazen* , zie ook goezen *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
razen  , raoze , razen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
razen , raozen , zwak werkwoord , razen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
razen , rauzen , [werkwoord] , razen, schelden. || roazen , (Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
razen , rouzen , [werkwoord] , nevenvorm van roazen. Dat roust ter noa = dat heeft er wel wat van. , (Hunzingo)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
razen , roazen , [werkwoord] , ik roas, roasde, heb roasd. , 1 razen.; 2 klinken(Hogeland en Westerkwartier). Dan Hogeland in de verl. tijd rous. Dat rous bie mie veul mooier (Marema) = dat klonk mij veel mooier toe. ‘t Roast mie mooi tou in oren (H.O.). Fig. ‘t Roast niks = ‘t lijkt nergens naar. ‘t Roast mie nait veul tou = ‘t heurt mie nait veul tou. Toal dij naarns noa roast = brutaal. ‘t Roast net as dove kolen (Westerkwartier) = ‘t is wartaal. Dat roasde nog al wat = dat liet zich wel horen. Elemoa hait e nait, mor ‘t roast ter wat noa = ‘t is haast gelijk van klank.; 3 zingen (van ‘t water in de ketel).; 4 ruisen (van de zee). ‘t Hef roast.; 5 kijven. Dat wief roast mit heur leujongs.; 6 rammelen (Westerkwartier) Doe roasder n woagen.; 7 schreeuwen, schreien (West-Westerkwartier). Ik roasde van: is hier ok volk; De kat was niks wensteg van zien jongen, want hei roasde niks.; 8 roepen. òf ik al roas of nait, hai heurt ‘t nait meer.; 9 n Pak roazen (Hogeland) = n pak pruddels.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
razen , roazn , zwak werkwoord , razen. t Oart of t roazet, ’t is heel goed of vierkant mis
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
razen , raze , werkwoord , in de zegswijze ’t raast meer as ’t wint, er is wel veel drukte en ophef, maar het resultaat of de winst valt tegen. – ’t Raast ervan, het wemelt ervan. | ’t Raast deer van de rotte.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
razen , raoze , raosde, haet geraos , razen, rauzen bargoens.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
razen , raozen , zwak werkwoord, onovergankelijk , 1. razen, snel gaan De auto’s raost over de neie straot (Pdh), Hie raosde as een gek over de deel (Sle) 2. tieren Ie mussen hum mar ies heuren raozen, toen hij in de gaten kreeg det hij an het körtste ende trök (Ruw), Huifst niet zo haard raozen, ik bin niet doof hard roepen (Row) 3. lawaai maken Die stofzoeger raost aordig, zet hum ies oet (Sle), Heur de wind is raozen (Bal) 4. gaan koken (Zuidwest-Drenthe) De ketel begunt al te raozen (Die) 5. knorren (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) Het raost mij in de boek (Hijk) 6. hard werken (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Ik heb de hiele dag op de zolder liggen te raozen (Sle) 7. knisterend vallen (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën) Het zaod is goed riepe en dreuge; het zaod raost in het stro (Hol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
razen , raozen , rozen , razen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
razen , raozen , razen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
razen , raozn , razen.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
razen , roozn , zingend rondlopen op een feest. Dan gunge wie naor zon aleriewegste grote dèèle en dan an ’t roozn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
razen , raozen , werkwoord , 1. hard schreeuwen 2. schreeuwerig spreken 3. luide, gillende geluiden voortbrengen (ook van diverse dieren) 4. hard huilen 5. (van harde wind, buien) tekeergaan, gierend gaan 6. een hard, brommend en/of suizend geluid voortbrengen, vaak: mede doordat iets zich snel voortbeweegt, ook: snel gaan met een motorvoertuig 7. (van water) zingen 8. een licht knappend, knisterend of min of meer scheurend geluid maken (vooral: bij het vallen) 9. een licht knorrend, rommelend geluid maken 10. in d’r deur raozen zich snel door het werk, z’n activiteiten werken 11. zeer noodzakelijk zijn, roepen om
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
razen , raoze , werkwoord , raosde, geraos, raozenterre , razen , VB: De weend raosde öm 't hoés. VB: 'r Dèit niks es raoze en tere de gaansen däog; stoeien (luidruchtig stoeien) raoze VB: De keender blève mer ién bed raoze, de awwers krège huün devan
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
razen , rooze , razen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
razen , raozen , werkwoord , raozen, eraosd , razen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
razen , raoze , werkwoord , tekeergaan (Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
razen , raoze , raostj, raosdje, geraosdj , razen, tieren , Bès se oetgeraosdj?
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
razen , raoze , werkwoord , raosjtj, raosjdje, geraosjdj , razen, tekeergaan ook boeze, nöt doôn, spoeze, tempiëste, tornere
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
razen , raoze , werkwoord , raosj, raoszje, geraosj , razen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
razen , raoze , zwak werkwoord , razen; M roaze; Cees Robben – ... Hij haauwt nie van klaozen/ Die raozen en daozen.../ Dè paast nie in dee’z dure tijen! (19541127); WBD III.1.4:230 'razend' = razend van woede; 236 'razen' = opspelen; WBD III.4.4:429 'razen'= bulderen; - raoze - raosde - geraosd; - geen vocaalkrimping; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw.ww.intr. - razen
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
razen , raoze , raosde – geraos , razen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal