elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: rammel

rammel , rammel , vrouwelijk , een woest of lichtschikkend vrouwspersoon. Van rammelen veel beweging maken.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
rammel , rammel , mannelijk , slaag. Héj krig ’n stevig pak rammel . Hij kreeg een stevig pak slaag.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
rammel , rammeltje , zelfstandig naamwoord , Rammelaartje.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
rammel , remmel , mannelijk , remmele , knuppel; vlegel (jongens en meisjes); dikke plak; grote hoeveelheid. Hae haet ’ne remmel in de baenje loupe: hij is niet goed snik. ’ne Remmel broot: een dikke snede; een grote hoeveelheid brood. Doe bës mich ’ne remmel: je bent een v
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
rammel , rammel , smaer, en pak slaag.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
rammel , rammel , zelfstandig naamwoord , luidruchtige vrouw. ‘n Blèkke rammel mokt nog meer hèrrie dan ’n gewoone rammel.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
rammel , rammel , 0 , rammels , 1. rammelaar Geef hum die rammel nog mor even, dan is e stille (Hijk), Aj het pèerd draven luten, möj zien daj een rammel bij je hadden iets wat rammelt, bijv. tabaksdoos met spijkers (Sle) 2. ijzeren ring om de stalpaal (Zuidwest-Drenthe, zuid, N:Zuidwest-Drenthe) Wij hadden rammels an de stalpaolen. Een touw an de rammels vaste en dan kunden ie de koenen vaste bienden (Hav) 3. slaag Hij hef hum een beste pak rammel geven (Vle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
rammel , rammel , zie rebbel
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
rammel , rammel , zelfstandig naamwoord , de 1. bekend speeltuig: rammelaar 2. iemand die veel, druk kletst
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
rammel , rammel , zelfstandig naamwoord , de 1. in een pak rammel een pak slaag 2. in an de rammel wezen veel en druk praten 3. zie rammelbelle
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
rammel , remmel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , remmele , remmelke , rammelaar , sjmaole remmel mager (dier) 'nne sjmaole remmel VB: Zoe 'nne sjmaole remmel ês mich gèine frang wërd.; mannetjeskonijn VB: Ich sjlach mêt de Kiësmis e päor remmele
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
rammel , remmelke , zelfstandig naamwoord, onzijdig , remmelkes , - , rammelaar , (speelgoed) remmelke VB: Gëf 't kênneke e remmelke daan sjejt 't mesjiéns oét mêt kriéte.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
rammel , rammel , zelfstandig naamwoord , Pierre van Beek dartele, uitgelaten, jongensachtige vrouw of meisje; Pierre van Beek - wilde rammel - idem; Henk van Rijen - 'Zè waar vruuger nògal unne wilde rammel'; Stadsnieuws Dè meens waar me tòch en blèkke rammel - ... een druk type. (200510); WBD III.1.2:45 'rammel' = pak slaag; ook: 'slaag, aframmeling, priegel' WBD III.1.2:45 'aframmeling' idem; De A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; RAMMEL meisje (vrouw) dat (die) luidruchtig en wild te werk gaat; WNT RAMMEL I, 2) persoon die 'rammelt', altijd door praat. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - RAMMEL znw. v.- rammelaarster, babbelaarster; RAMMELKONT znw. v. - rammelaarster, wauwelaarster; Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - rammel zelfstandig naamwoord - luidruchtige vrouw WNT RAMMEL l) voorwerp dat rammelt; 2) persoon die rammelt, d.w.z. altijd door praat; 2) resultaat van rammelen: gebabbel, slaag
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
rammel , rammel , slaag
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal