Woord: pungelen
pungelen , pongelen
, een voer hooi of dergelijke met het touw vast aanhalen, dat om den pongelboom vast is Bron: Boers, B. (1843), [Goerees] ‘Lijst van eenige verouderde, of in de provincie Zuidholland niet gebezigde Nederduitsche woorden, welke op het eiland Goedereede en Overflakkee nog heeden in gebruik zijn’, in: Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, Sommelsdijk, pp. 48-57 |
pungelen , pongelen
, een voer hooi of dergelijke met het touw vast aanhalen, dat om den pongelboom vast is Bron: Boers, B. (1843), [Overflakkees] ‘Lijst van eenige verouderde, of in de provincie Zuidholland niet gebezigde Nederduitsche woorden, welke op het eiland Goedereede en Overflakkee nog heeden in gebruik zijn’, in: Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, Sommelsdijk, pp. 48-57 |
pungelen , [arenlezen] , püngelen , zwak werkwoord
, [weinig gebruikelijk] arenlezen. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
pungelen , püngelen , zwak werkwoord
, arenlezen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
pungelen , pungele
, pungelde, haet gepungelt , dragen, zie: pungel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
pungelen , pongeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) = kwabbelen van vet, sloffen, slenteren Hie kwam deran pongeln (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
pungelen , [liefkozend aanhalen] , póngele
, póngeltj, póngeldje, gepóngeldj , liefkozend aanhalen , Det maedje zitj lekker te póngele mèt zien pupkes. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
pungelen , póngele
, póngelde – gepóngeld , spelen (rustig met kind) Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |