elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: plamuur

plamuur , plemuur , zie: plemuursel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
plamuur , plaamuur , mannelijk , plamuur.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
plamuur , plamuur , plemuur, plamoer , 0 , Ook plemuur, plamoer (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = plamuur Dat is een nei soort plamuur, dei wordt gauwer hard (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
plamuur , plemuur , zelfstandig naamwoord , et, de; plamuur
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
plamuur , plemuur , mannelijk , plamuur
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
plamuur , plemuur , plamuur
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal