elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pioen

pioen  , pioen , bloem.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
pioen , pioun , [zelfstandig naamwoord] , pioen. Piounkralen, volksmiddel uit de apotheek; aan een draadje om de hals van ‘t kind bevorderen ze het tandenkrijgen,
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pioen , pioen , 0 , pioenen , pioenroos Hij haar een kleur as een pioen (Rod)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pioen , pioe~n , pioenroos
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal