elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: personeel

personeel , personeel , personail , [zelfstandig naamwoord] , 1 De personele belasten; 2 als znw. De belasten op ‘t personeel; 3 de gezamenlijke personen in een dienst.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
personeel , perseneel , onzijdig , personeel, zie ook: dómestiege.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
personeel , perseneel , perseneeler, perseneelste , persoonlijk.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
personeel , parseniel , perseniel, parseneel, parseneeil, parseneil, parse , 0 , (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drenthe). Ook perseniel (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Veenkoloniën), parseneel (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) parseneeil (Midden-Drenthe), parseneil (Kop van Drenthe), parsenail, parsenaail (Kop van Drenthe, Veenkoloniën) = 1. personeel In het koren bin ie extra personeel neudig (Ros), Hij het heil wat personeil ontslaogen (Row) 2. aanslagbiljet personele belasting (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord) Wij hebben het personeeil nog niet betaold (Eex), Wij meut nog parseneel betaelen (Die)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
personeel , parseniele , bijvoeglijk naamwoord , personele Ik moe nog parseniele belasting betalen daarnaast echter perseneelszetel (Sle), z. perseneelszetel
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
personeel , passeniel , passeneel, perseneel, pesseneel , bijvoeglijk naamwoord , niet op een zaak, maar op een persoon betrekking hebbend, bijv. passeniele belasting personele belasting
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
personeel , passeniel , passeneel, perseneel, pesseneel , zelfstandig naamwoord , et; de werknemers van een instelling, een zaak, een particulier
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
personeel , perseneel , zelfstandig naamwoord , personeel.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
personeel , persenieël , onzijdig , personeel
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
personeel , pèrsenêel , zelfstandig naamwoord , personeel; Kees & Bart (krantenrubriek - 1922-193?): perseneel (passim)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
personeel , persenie~l , personeel
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal