Woord: papegaai
papegaai , papgegaai , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, vgl. een zegsw. op kop. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
papegaai , pappegei
, papegaai. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
Papegaai , Pappegèi , mannelijk
, orde van verdienste: grootmeister, kommandöör, offeseier en ridder, wordt verleend door Vorst Marot, zie Marotte. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
papegaai , pappegèi , vrouwelijk
, pappegèie , papegaai. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
Papegaai , Pappegèi , mannelijk
, Sittardse carnevalskrant: uitgave van de Marotte, zie daar Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
papegaai , papegaai
, libèl. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
papegaai , papegaai , pappegaai , 0
, papegaais, papegaaien , Ook pappegaai = papegaai Bij de ingang van de dierentuun in Emmen waren papegaais (Sle), Dat kind is net een papegaai, die zeg je alles nao (Bor) *Papegaai scheiten spel ‘Uit hout werd een papegaai gemaakt. Kop, vleugels en staart losjes aangehecht. Met pijl en boog werd van een bepaalde afstand geprobeerd om de delen er af te schieten’ (Ros) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
papegaai , pappegaaie
, papegaai Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
papegaai , pappegaai , pappegaoi , zelfstandig naamwoord
, de 1. bekende vogel: papegaai 2. in de pappegaai van ’t paoltien schieten een meisje/vrouw zwanger maken (vroeger vaak: zodat men moest trouwen) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
papegaai , pappegaoj , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, pappegaoje , pappegëujke , papegaai , VB: De begiéne hawwen 'nne pappegaoj ge-oürve meh dè heef zich de gaansen däog sjmèrige kaal droét.; mond pappegaoj VB: Haaw d'nne pappegaoj toûw zek ich dich! Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
papegaai , pappegaaie , zelfstandig naamwoord
, papegaai. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
papegaai , pappegej , mannelijk
, pappegejje , pappegejke , papegaai Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
papegaai , pappegej , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, pappegejje , pappegejke , papegaai Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
papegaai , pappegei
, papegaai Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |