Woord: paasei
paasei , poasaier , poaskaier, poaskeaier
, eieren die tegen het Paaschfeest worden opgeslagen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
paasei , paosäi , onzijdig
, paosäier , paasei Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
paasei , Poaskaai , zelfstandig naamwoord onzijdig
, 1 Paasei. Kinder speulden vrouger mit Poaskaaier op lommerkeboan, zie daar. Vanwege de kleur van die eieren: hai het n kòp as n Poaskaai = n hail dikke rooie kòp; 2 scheldnaam voor wie op Goede Vrijdag ‘t langst in bed bleef. Daarbij het versje, vermeld bij aaskejong en aaskepoester. Te Roodeschool kwamen op Goede Vrijdag de kinderen zeer vroeg bij school, want de laatste moest een zakje met as op de rug nemen. Dan begon een rondgang langs alle boerderijen. Met stokken sloegen de jongens op de zak met as en de as stoof rond onder ‘t zingen van Poaskaai. En de aaskejong kreeg de opgehaalde centen. In later tijd was er wel iemand, die vrijwillig voor aaskejong diende en daarmee verviel het zo vroeg bij school komen. (Ir. Olthof.) Te Loppersum werd de jongen, die ‘t laatst bij school kwam, op een plank gezet en op de schouders door ‘t dorp gedragen met ketelmuziek, onder ‘t zingen van ‘t Poaskelaidje. Te Godlinze hing men de zak aan een boom en moest een jongen met een blinddoek voor er op slaan. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
paasei , Pósèîer , meervoud
, Paaseieren. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
paasei , paosjei , onzijdig
, paosjeier , paosjeike , paasei. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
paasei , paosei , 0
, paasei Het kiend kreeg een mooi paosei van sukelao (Dwi) *Paosei / Woor is mien ei / Woor blif mien ei / Woor is mien pielpal paosei (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
paasei , paoskei , paosei , zelfstandig naamwoord
, et; paasei: gekookt ei met Pasen gegeten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
paasei , paosaai
, paasei. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
paasei , paosei , zelfstandig naamwoord
, paasei. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
paasei , [ei voor Pasen] , pòsèèj
, paasei Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
paasei , paosei , onzijdig
, paasei Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
paasei , paosejjer
, (meervoud) paaseieren Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
paasei , paosaaj , zelfstandig naamwoord
, paasei; – De s wordt stemhebbend uitgesproken Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
paasei , pas-ei
, pas-eier , pas-eike , paasei Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |