Woord: overstuur
overstuur , overstuur
, in 1° overstuur zijn, aangedaan zijn, id. Stads-Friesch, te Hindeloopen oersteér; 2° overstuur gaan, te loor gaan; beiden in Overijsel gehoord; vergelijk mijn Overijselsch Taaleigen. Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68. |
overstuur , overstuur , [bijvoeglijk naamwoord]
, verloren, te niet; b.v. 'er is weinig an overstuur', niet veel aan verloren. De. overstyr. In 't Fri. is oerstjoer, luidruchtig, ontsteld. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
overstuur , overstuur
, in: doar is niks bie of an overstuur = daar wordt niets bij verloren, het verlorene, gebrokene, enz. had geen waarde. Zegswijs: is gijn kou bie overstuur = er is weinig aan verbeurd, dat ongeluk of verlies betekent niet veel. Deensch gaar overstyr = verloren gaan (v. Dale: overstuur = over een anderen boeg, fig. het is overstuur = de boel loopt verkeerd; hij is geheel overstuur = hij is niet opgeruimd; en: er is niets overstuur = er is niets aan verbeurd.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
overstuur , overstuur*
, ook bij v. Dale onder “stuur.” Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
overstuur , euversteur
, overstuur. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
overstuur , overstuur , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 in de war. Ze was meer as overstuur; 2 verloren. Is gain kou bie overstuur! = ‘t is zo erg niet. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
overstuur , ovverstuur
, overstuur. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
overstuur , overstuur , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. overstuur Deur een kleinigheid is e al hielmaole aoverstuur (Hgv), Het kind was glad overstuur (Bei) 2. verloren Dende is ok störven, der is niks an overstuur (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
overstuur , ooverstuur
, overstuur , Ze was ôlleng ooverstuur. Ze was helemaal overstuur. Hij was totaal overstuur. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
overstuur , aoverstuur , bijwoord
, overstuur. Zie ook: veraldereerd, van de kaok, zie kaok. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
overstuur , overstuur , aoverstuur
, 1. bedorven; 2. verloren; 3. sterven van een jong dier; 4. klonteren van de melk in de uier bij lange tijd niet melken. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
overstuur , uvversteur
, overstuur Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |