Woord: overhalen
overhalen , euverhaole
, over het veer halen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
overhalen , overhaele , ,
, 1. aan de anderen kant halen: ’n skòòt, ’n roer overhaele. 2. de vleet over de koksrol in het ruim halen en wegstuwen. Hael over!, waarschuwende roep aan den kok in het ruim, dat hij want over de rol moet halen. Deze roep klinkt herhaaldelijk onder het halen. 3. op den nettenzolder een vleet overhalen, wil zeggen: een andere plaats geven, ook om verstikken te voorkomen. 4. stroomrafelingen in zee. 5. overreden: Hij was iet over te haele. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
overhalen , overhoalen , [werkwoord]
, 1 overhalen. Ik kin hom makkelk overhoalen.; 2 overhoalen en mindern = bij ‘t breien van 2 steken één maken. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
overhalen , overhale , werkwoord
, Ook: 1. Diep ademend slapen. | Je hewwe lekker sleipen, denk, je lagge hillegaâr over te halen. 2. Overslaan (van stem). 3. Compenseren | De tulpe wazze slecht, maar de iresse hewwe ’t puur overhaald. 4. De bagger over het land halen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
overhalen , euverhaole
, haolde euver, haet of is euvergehaolt , overhalen. Haol mich de naober éns euver: wil je de buurman vragen, of hij bij mij wil komen. Wil men iemand tot iets bewegen of overreden, dan gebruikt men: bekalle, of: ómkalle. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
overhalen , overhalen , sterk werkwoord, zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. overhalen Hij wol mit mooipraten mie overhalen dat ik mitgung (Bov) 2. spel (Zuidwest-Drenthe, zuid), ‘Soms mocht men bij hazejagen ook aoverhalen, dat is de tegenpartij over de streep trekken en dan ging het wel eens ruig toe’ (Hgv), z. ook haasienjagen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
overhalen , overaolen
, overhouden Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
overhalen , overhaelen , werkwoord
, 1. overreden, bepraten 2. compenseren 3. overhalen: van de trekker van een geweer, d.i. het schot af doen gaan Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
overhalen , aoveralen , werkwoord
, overhalen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
overhalen , uueverhoeale
, 1. overhalen 2. bij breiwerk: overhalen van draad , Emes uueverhoeale óm get te doon. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
overhalen , euverhaole
, overhalen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |