Woord: oven
oven , oven
, De zwarte man is uit den oven. Een algemeen zeer gebruikelyk spreekwoord onder de boeren op veluwe. Het wil zeggen: de oven is heet zoodat de zwartheid binnen in den zelven is uitgebrand. Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116. |
oven , aoven , mannelijk
, aovens , oven. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
oven , ovend
, oven. Aanhechting der d. Vgl. drōnkend, enz. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
oven , aovend , mannelijk
, Oven. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
oven , ovend
, oven. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
oven , aovend , mannelijk
, Oven. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
oven , aove
, oven. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
oven , uaaven , [ŭāven] , mannelijk
, uääventien , oven Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
oven , oven , ovent , [zelfstandig naamwoord]
, 1 oven; mv. ovens, Hai het n bek as n bakkersovent. Bakker het n bok in ovent = is bankroet. - ‘t Gapt as n ovent = ‘t kan lang niet uit. Tegen n ovent kìnje nait gappen = tegen zo’n schreeuwer kun je niet op; tegen zulk een rijke man leg je het af; zo iets is onmogelijk.; 2 De oven van de kookkachel. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
oven , ouwnd , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, ouwnde , ouwndjen , oven. Teeng nen heetn ouwnd kù’j neet gaapm, tegen een machtige kan men beter niet tegenspreken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
oven , ovend , zelfstandig naamwoord
, Verouderde vorm van oven. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
oven , aove , mannelijk
, äöves , äöveke , oven. Bakaove, rénkaove, veljtaove, zie daar. Einen aove broot: een baksel zwartbrood. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
oven , oove
, broodoven in het algemeen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
oven , oam , oamd
, oven. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
oven , oam
, oven. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
oven , ovend , oven, novend, naovend , 0
, ovends , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook oven, novend, naovend (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe), naovend (Zuidwest-Drenthe, zuid) = oven Ik heb stoet in de oven (Dro), Hai zat mit vouten in de ovend (Eco) *Tegen een naovend kuj niet gapen tegen mensen met een grote mond kun je niet debatteren (dk:Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
oven , oven
, oven Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
oven , aomd
, eumtien , oven. Iej kunt niet bakkn in ’n kolde aomd. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
oven , oove
, oven , Ne kop lék nen oove. Een hoofd als een oven. Een rood hoofd hebben, van kwaadheid of ziekte. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
oven , ovend , oven , zelfstandig naamwoord
, de; oven: om in te bakken, smelten enz., ook: het desbetreffende deel van een fornuis Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
oven , oëve , hoëve , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, oëves , uüveke , oven , VB: Vlaoj kêns te 't bêste 35 menute ién 'nnen oëve op 220 graode bakke.; hoëve (vero.) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
oven , aoven , aovend , (aom(d)) , zelfstandig naamwoord
, aovens , öventien/övemtien , oven. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
oven , aoven , aomd, aomen, aomp, aompen, aovend, d’noven, d’ove
, oven. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
oven , oeave , mannelijk
, oven Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
oven , oeëve , zelfstandig naamwoord
, oeëves , uëveke , oven Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
oven , oôve , oeëve , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, oôves/oeëves , oôventje/euveke/oeëventje , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); oven Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
oven , oove , oowve , zelfstandig naamwoord
, WBD oven, bakoven (in het bakhuis v. e. boerenhuis), ook 'bakoove' genoemd; WBD broodoven (van de bakker); WBD houtoove - oven waarbij men in dezelfde ruimte stookt en bakt (oven in een bakhuis); WBD onderoove - onderoven (benedenste gedeelte van een oven, vooral de ruimte beneden in de oven, waar het brood gezet wordt om te rijzen); DANB de scheuter die stao bij den oove - de ovenpaal staat bij de oven Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
oven , aove
, oven Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |