elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: oordeel

oordeel , ordel , [zelfstandig naamwoord] , mv. en , vonnis. O.iv.34. H.i.9. zoo ook de Teuth. Hd. Urtheil, Urtel.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
oordeel , oordijl , (= oordeel), in: ʼn leven as ʼn oordijl = een helsch leven, een ontzettend alarm dat door menschen wordt gemaakt, vooral bij een twist; ik bin van oordijl, dat, enz. = mijne meening dienaangaande is, dat, enz. Zie ook: leven, en vgl. Laurill. bl. 70.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
oordeel  , oerdeil , oordeel. Ein gezich as ein oerdeil, brommerig uitzien.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
oordeel , oordail , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 oordeel, vonnis. ‘t Leste Oordail. Vandaar: n lewaai as dail vuir (Elst) = alles liep hem tegen (schippersuitdrukking); 2 oordeel, inzicht. Dat loat ik aan joen oordail over.; 3 verstand. Hai gong mit oordail te waark.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
oordeel , oordeil , onzijdig , oordeel. Laeve maake wie ’n oordeil: een hels spektakel maken.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
oordeel , oordiel , 0 , Var. als bij diel = 1. vonnis, uitspraak IJ moet niet zo gauw een oordiel vellen (Sle), (fig.) De kinder meuiken een lewaai as een oordeeil veel lawaai (Eex) 2. mening Wat is oe oordiel daorover? (Dwi), Hij hef zien oordiel gauw klaor is soms wat voorbarig (Odo), Hij het naarms gien oordeil over heeft nergens kijk op (Row)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
oordeel , oordeel , oordeel
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
oordeel , órdiil , oordeel , Ut spien’ner és ‘n órdiil. Het spande er als een oordeel. Er was een hoop ruzie in de tent.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
oordeel , oordiel , oordeel , zelfstandig naamwoord , et; oordeel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
oordeel , oordêêl , zelfstandig naamwoord , oordêêle , oordêêltie , oordeel De kindere maokte ‘n leeve as een oordêêl De kinderen maakten een vreselijk lawaai
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
oordeel , oerdèil , zelfstandig naamwoord, onzijdig , - , - , oordeel , VB: De kêns dao gèin oerdèil uüver gëve, want de hebs dao gèi versjtaand van.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
oordeel , oeardeil , onzijdig , oordeel , Dae is nimmieë krank, dae haet ei laeve wie ein oeardeil: hij is niet meer ziek, hij is weer heel levendig.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
oordeel , oeërdeîl , oeërdeil , zelfstandig naamwoord , oeërdeile , oeërdeilke , oordeel
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
oordeel , ordil , ordêel , zelfstandig naamwoord , oordeel; Cees Robben: ''t liste oordeel'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
oordeel , oeërdeil , oordeel
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal