elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: ondiep

ondiep , óndeip , óndeiper, óndeipste: ondiep, zie ook: drei, dreich.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
ondiep , ondiep , undiep , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , Ook undiep (Zuidoost-Drents zandgebied) = ondiep Het water is hier nogal ondeip (Nsch), In een ondiepe sloot kuj best nog wal verdrinken (Zwin), In schollegies leggen is undiep ploegen (Scho)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
ondiep , ondiepe , bijvoeglijk naamwoord , ondiep
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
ondiep , [ondiep] , óndeep , ondiep
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
ondiep , ondiep , bijvoeglijk naamwoord , ondiep; WBD óndiepe koej - koe met hoge poten, ook genoemd 'hôogbinder', 'langbinder’ of 'lochte koej'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
ondiep , óndaep , ondiep
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal