Woord: omgooien
omgooien , ōmgooien
, afslijten van een gebouw, sloopen om er nieuw voor in plaats te zetten. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
omgooien , omgooien , zwak werkwoord, transitief
, Zegsw. De boel omgooien, een miskraam hebben (de Wormer). || Ze heb de boel om’gooid. – Vgl. een dergelijke uitdr. op schuit. In dezelfde zin zegt men in Friesl. de bak omkeren. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
omgooien , omgooien , [werkwoord]
, 1 omgooien.; 2 slopen.; 3 wenden. ‘t Rouer omgooien.; 4 omgraven. Toen omgooien. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
omgooien , omgooie , werkwoord
, Omgooien, in de zegswijze de boel omgooie, een miskraam hebben. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
omgooien , umgooien , zwak werkwoord, overgankelijk
, omver gooien, andersom gooien Hij kun nog net het stuur umgooien (Wed), Wat e met de handen rechtzet, gooit e met de kont weer um hij is erg onhandig (Pdh), Wie moet van neis nog weer ummegooien keren van hooi (Klv), (fig.) Die hef het voor umgooid heeft een miskraam gehad (Oos) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
omgooien , omgwooie , werkwoord
, spr: De kaar omgwooie. Een miskraam hebben. spr: De mellek is omgegwooid. De melk is geschift, zuur geworden. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
omgooien , ommegooien , werkwoord
, 1. omwerpen 2. ploegen 3. ruw met iets spelen, omgaan Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
omgooien , ömgoeje , werkwoord
, spitten , (oppervlakkig spitten) ömgoeje (zie 'gooien') VB: Vuur de weenter môs te 't sjtök mer 'ns ömgoeje. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
omgooien , omgôoje , zwak werkwoord
, omgooien, omvergooien; WBD ze (de melk) heet er gat ómgegôojd - ze is geschift (hs K 183) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
omgooien , umgoeëje
, omgooien Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |