elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: oliekoek

oliekoek , euliekouke , euliekouk , [zelfstandig naamwoord] , oliekoek. Ale euliekouken in ‘t zaand! (schertsend) = wat een ongeluk! Troanen as euliekouken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
oliekoek , euliekoek , 0 , 1. oliebol (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied, veroud.) Euliekoeken nuumt ze non euliebollen (Sle), Euliekoeken in het vuur beloften zonder waarde (dva) 2. groene koek voor het vee (Zuidoost-Drents zandgebied) Ölliekoek, daor gruide het jongvee best van (Pdh) 3. dom persoon, ook als scheldwoord Een mooie euliekoek is dat (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
oliekoek , euliekoeke , oliekoek. Ook: euliekräppien (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: eulieknäppertien
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
oliekoek , euliekoeke , zelfstandig naamwoord , de; 1. bep. ronde meelkoek, oliebol 2. vreemd, suffig iemand
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
oliekoek , aoliekaok , aoliekeuk , aoliekukske , oliekoek
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal