Woord: nijptang
nijptang , nijptang , ,
, knijptang. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
nijptang , nieptang
, nijptang. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
nijptang , nieptaang
, knijptang, tang om stukken van pannen af te knijpen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
nijptang , knieptang , 0
, 1. nijptang Ik mot een andere knieptange hebben mit dizzend krieg ik er gien spieker meer oet (Bov), Hij kakt niet veur twaalf ure en as hij het döt dan muj het er nog mit de knieptange ofhalen van zeer zuinig iemand (Hgv) 2. oorwurm (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën), In de dalia’s zit veule knieptangen (Hgv), zie ook gaffeltang Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
nijptang , neptang
, nijptang. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
nijptang , nieptang , vrouwelijk
, nijptang Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
nijptang , nieptang
, zie knieptang Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
nijptang , nieptang , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, nieptange , nieptengske , nijptang Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
nijptang , nèptang , zelfstandig naamwoord
, knijptang; A.P. de Bont: neptang, zelfstandig naamwoord. vr. - nijptang; Antw. NIJPTANG (ook met verkorte ij uitgespr.: neptang) zelfstandig naamwoord, vrouwelijk. Jan Naaijkens, Dè's Biks: nèptang zelfstandig naamwoord - knijptang Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
nijptang , nieptang
, nieptange , nieptengske , nijptang; knijptang Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |