Woord: neuler
neuler , nöler , nölerd , mannelijk
, zaniker Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
neuler , neuler , 0
, neulers , (And) = janker, zeur Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
neuler , nuiler , 0
, nuilers , (Nsch) = iem. die niet opschiet Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
neuler , neulderd , zelfstandig naamwoord
, de; iemand die wat wil vertellen, lang praat maar er niet uit komt, ook: oud, zeurderig iemand die het altijd over ziekten enz. heeft Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
neuler , nölerd , zelfstandig naamwoord
, zeurder, drammer. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
neuler , näöler
, zaniker Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |