Woord: neef
neef , naeve , nève
, neef. “In Drente noemt men elkander neef en nicht, al ware het ook dat men, zooals men in dit gewest zegt, een schepel erwten (in Gron. hiervoor: ’n spient arten of: ’n spint arften) noodig had, om die, tot berekenen van den graad van verwantschap, één voor één uit te tellen.” Dr. Volksalm. 1840 p.159. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
neef , nève , mannelijk
, nèven , neef. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
neef , naef
, naeve , naefke , neef. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
neef , niääve
, neef Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
neef , neef , [zelfstandig naamwoord]
, neven, neefs , Hai is n volle neef tou mie. Spr. Neef en nicht Vrijt licht. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
neef , neawe , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, neawn , neef Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
neef , neef , zelfstandig naamwoord
, Neef, in de zegswijze neef en nicht (dat) vraait licht, een neef kan gemakkelijk met zijn nicht in contact en daardoor tot vrijen komen. Verouderd meervoud neefse | De neefse en nichte mochte ok komme. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
neef , naef , mannelijk
, naeve , naefke , neef. Nichte- en genaeve kénjer: kinderen van nicht en neef. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
neef , nève
, nèfien , neef. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
neef , nève
, neef. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
neef , neef , nève, neve , 0
, neven , Ook nève (Zuidwest-Drenthe, zuid), neve (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) = neef, vooral gebruikt voor de zoon van oom of tante De zeun van mien breur is een neef van mien zeun (Ros), Dat is mien bruier neit, dat is mien neef (Erf), Dat is een volle neef van mij (Zwe) *Neef en nicht vrijt licht (Ruw), ...nicht en neef vrijt scheef (Bor); Het is langer nève dominee as ome schostienvèger dat klinkt belangrijker (Hol), z. ook oomzegger, tantezegger Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
neef , neve
, neef Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
neef , neef , zelfstandig naamwoord
, spr: Neef en nicht, vrij d’allicht. gezegd wanneer twee familieleden verkering met elkaar hebben. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
neef , nèève
, neef Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
neef , neve , neef , zelfstandig naamwoord
, de 1. neef 2. gewone steekmug Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
neef , neef , uitdrukking
, neef en nicht, da’ vrij licht Als je het met je familie eens bent kun je door samenwerking een bepaald doel gemakkelijker bereiken Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
neef , nèf , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, nève , nèfke , neef , Zw: 't Ês nog zoe e sjtök nèf van mich: in de verte familie. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
neef , nève , zelfstandig naamwoord
, nèfien , neef. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
neef , nééve
, neven (familie) Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
neef , naef , mannelijk
, naeve , naefke , neef , Alle naeve en nichte woeare ouch genuuedj. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
neef , naef , zelfstandig naamwoord
, naeve , naefke , neef Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
neef , naef , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, naeve , naefke , neef Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
neef , nèèf , zelfstandig naamwoord
, nèfke , "neef; nèèf èn nicht; Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: ""kezèèn, nèèf - neef""; gij nichjes en gij nefkes, (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Van de luien bekker’, 1938); Dirk Boutkan: (blz. 59) onze/ jullie/ hullie neef" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
neef , naef
, naeve , naefke , neef Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |