elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: moeder

moeder , moetien , moeder, eigenl. = moedertje; ook Stad-Gron.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
moeder , môder , vrouwelijk , moeder.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
moeder , mour , mouêr , onder de laagste klasse voor: moeder; Overijselsch, Oostfriesch moor. Overigens luidt het verachtelijk: wat zōl dien mour! (evenals: wat zōl dien voar, da’s jà ’n kerel van niks!) – Ook = bijenkoningin; mourlooze bei = korf met bijen zonder koningin. Zegswijs: ’n gouie mour in de körf hebben = eene werkzame en oppassende vrouw bezitten. Spreekwoord: Moes as mour, start en ooren hebben ze allemoal, zegt men wanneer men de keus heeft tusschen een aantal gelijksoortige voorwerpen, en zooveel als: pak maar in den blinde weg. (Ook aldus Nedersaksisch en Westfaalsch) – Mans mour is zoo goud as de duvel over de flour = waar de moeder van den man bij dit echtpaar inwoont, kan geen huiselijke vrede bestaan; ook Oostfriesch; mouêr, moeder, vertrouwelijk van man tot vrouw; ook bij daglooners van kinderen tegen de moeder.
mouder - dochter. Zegswijs: de ijne het zin an de mouder en de ander an de dochter = de smoaken bin ongeliek, zooveel als: over den smaak valt niet te twisten. Zie Zeeman bl. 381.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
moeder , moeder , moer , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Daarnaast moer. Zie de wdbb. || De duvel en zijn moer. Spreek je moers taal. – Zie een zegsw. op duivel. – Ook het moederkonijn. || De rammelaar en de moer. – Evenzo elders in Holl. en in het Stad-Fri. – In verkl. Moertje ook een vrouwennaam.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
moeder , moi , zie moeke * en vergel. poike *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
moeder , moejer , moerkonijn, wijfjeskonijn. - Zijn ze (die jongen) van die moejer?
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
moeder , mooder , moeder.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
moeder , můrre , vrouwelijk , moeder
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
moeder , moi , moe , [zelfstandig naamwoord] , mouder, moeke. , (Marne); verouderend.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
moeder , mouder , [zelfstandig naamwoord] , moeder; wat netter dan mouer. Maar als aanspraakvorm zijn ze allebei verdrongen door moeke of moetje. ‘t Is dien mouder nait! = pak maar aan, ontzie je niet! Spr. Ain het zin aan de mouder en aander aan de dochter = over de smaak valt niet te twisten. Dat is moes as mouer, staarten en oren hebben ze apmoal = dat is ain mouders goud = tussen die dingen is geen verschil. Hai is mouders jong = moeders lieveling. Schertsend: Dat zel mie nait weer gebeuren, zee de jong, dat mien mouder begroaven wòrdt en ik ter nait bie bin! En: ‘t Is n gril, zee de jong, en hai spande zien mouder veur de ploug. Zie mouer. ‘t Is ain mouders goud = ‘t is allemaal hetzelfde. Spr. Zo mouder zo dòchter. Maar ook: Radneersde mouders, laankneersde dòchters = vlijtige moeders, trage dochters. Dij mit de dòchter traauwen wil, mout mit de mouder vrijen. - ‘t Is vetpòt, Mouder het n doalder wizzeld. || mam; moudersgoud
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
moeder , moo , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , moeder
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
moeder , moêder de vrouw , vrouwelijk , echtgenote. moêder de vrouw zit binne. Mijn echtgenote is in huis.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
moeder , moen , vrouwelijk , moeder. Ons moen; moeder Oûw moen Oude moeder (scheldwoord)
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
moeder , moet , moeder Ons moet is ziêk Moeder is ziek.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
moeder , mooder , mótter , vrouwelijk , moodesj , meuderke/mutterke , moeder. Ein mooder deit mee veur teen kénjer, ės teen kénjer veur ’n mooder doon: een moeder doet meer voor tien kinderen, dan tien kinderen voor een moeder doen. Zie ook: mótter.; mótter moeder
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
moeder , moo , moeder.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
moeder , moetie , moeder.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
moeder , moe , moo, mou, moou , 0 , moes , Ook moo (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe), mou (Kop van Drenthe), moou (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = moeder Mien moe was altied het eerst op (Ndo), z. ook mam, moeder
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
moeder , moeder , moder, mouder, mouwer, maoier, mooier, moet , 0 , moeders , Ook moder (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe), mouder (Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied), mouwer (langs de Duitse grens, Kop van Drenthe in bet. 2), maoier (Eli, veroud.), mooier (rond Hgv), moet (Gie) = 1. moeder Hij kreeg van zien mouwer wat mit de mattenklopper veur de bukse (Bco), Veur vader en moeder vunden ze vrogger vaar en moer hiel gewoon. Nou viene wij dat lomp en plat. In Hollandscheveld zèden ze vaaier en mooier (Hgv), z. ook moe, moeke 2. bijenkoningin (Kop van Drenthe) De mouwer van de baaien is de dikste (Row), z. ook moor
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
moeder , moen , moèt , moeder. waor is ons moen, waar is mijn moeder.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
moeder , moejer , vrouwelijk konijn.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
moeder , mo , zie moeder
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
moeder , moeder , mo, moder, moor, moer , moeder. Ook: mo (Kampen, Kampereiland), Gunninks woordenlijst van 1908: moder (Kampen), Gunninks woordenlijst van 1908: moor (Kamperveen), Gunninks woordenlijst van 1908: moer
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
moeder , moer , moeder. Mien moer hef ’t mien egeevm.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
moeder , moen , moeder , Moen dé zègge de mènse nie mér, nouw hébbe ze naome lék mam of moeke. 'Moen' dat zegt niemand meer, nu hebben ze namen zoals mam of moeder.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
moeder , moe , moeder , zelfstandig naamwoord , de; moeder
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
moeder , moeders , zelfstandig naamwoord , moeders , moedertie , moeder Dat brossie heb ik nog van moeders gekreege en laeter gaot dat naer Merieë, Janne dochter Die broche heb ik nog van mijn moeder gekregen en later gaat die naar Marie, de dochter van Jan
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
moeder , môjjer , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , môjjers , mujjerje , moeder , VB: Me môjjer hèt mich de leefde vuur 't Groésels biébraach.; grootmoeder môjjer (vero.)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
moeder , moe , moeder , zelfstandig naamwoord , moeder. Zie ook: moeder, mama.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
moeder , moejer , moeder , Hi ùllie moejer dè gezeejd? Heeft jullie moeder dat gezegd?
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
moeder , môin , moeder. Môen (W)
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
moeder , moe , meu, mo, moed, moeie , moeder; moedjen, (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
moeder , moeier , moen, moet, moier , zelfstandig naamwoord , moeder (Eindhoven en Kempenland); moen; moeder (Land van Cuijk); moet; moeder (Land van Cuijk); moier; moeder (Den Bosch en Meierij)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
moeder , moder , vrouwelijk , moders , meuderke , moeder
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
moeder , moder , zelfstandig naamwoord , moders , meuderke , moeder; moder Gouds zie meuder
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
moeder , moor , zelfstandig naamwoord , more , meurke , vrouwtjeskonijn/-hond
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
moeder , moôder , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , moôders , meuderke , moeder
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
moeder , man’s moer , man’s moer is vuil over de vloer, bepaald niet positieve uitdrukking over schoonmoeders
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
moeder , moeder , moejer , zelfstandig naamwoord , moeder; Cees Robben – ’n moederke vol stil geluk......’ (19540213); Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) -  zen èège moeder nie gekoozen hèbbe (Pierre van Beek –  Tilburgse Taalplastiek 1969) - gezegd als er kritiek komt op de mening, c.q. het gedrag van de moeder. WBD III.2.2: 66 'moeder' = idem, ook 'ons moeder'; echtgenote; Interview Hermans - 1978 - “…dè was en dwèèltocht, war, toedè we tös kwaame èn dan laagen ons ôogen al en bietje boovenop… èn dan kwaame we tèùs èn dan viele we in de bèdsteej oover ons moeder heen omdè ge zat waart!”. (transcriptie Hans Hessels, 2013); Interview Hermans - 1978 - “…ge had nie veul sènte, ge kost nie veul ònlègge… èn mènne kastelein, assie oe kènde dan pofte ie wèl… mar as ons moeder öt bèd komt èn ge had daor nòg wè staon, dan krêegde nòg ruuzie… dè moet in bèd wir goed gemòkt wòrre… hahahahaha… hahaha..zôo ist immel!”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
moeder , maoder , maoders , meuderke , moeder
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal