elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: meer

meer , meer , mèr  , 1.Sprw.: Meer wordt nooit vol = men heeft nooit genoeg, men wil altijd meer. Woordspeling met: meer (een water). Gron. ʼt Meer wordt nooit vol. 2. meer!
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
meer , meer , (bijwoord), in: wat meer is = te meer, te eerder, te liever, enz. Spreekwoord: ’t Meer wordt nooit vol; ook hoort men: ’t Meer komt men nooit over, zooveel als: men heeft nooit genoeg, die veel geld heeft verlangt altijd nog meer. Eene woordspeling. Drentsch Meer wordt nooit vol.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
meer , meer , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , vgl. Schaalsmeer, Wormer en meermolm, Meersvering.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
meer , meer , mier , bijwoord, telwoord , Daarnaast zelden nog mier. Zie de wdbb. || Hij heb mier knikkers as ikke heb. Ik heb er nooit mier ’eweest. – Evenzo soms ook mierendiels, merendeels. – Vgl. meest en meren.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
meer , miër , meer, ook plant (voedsel voor vogels en visschen).
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
meer , meer , meer (comparatief van veel)
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
meer , miäär , [mĭǣ] , vrouwelijk , meer. De blånke miäär: het blanke meer (voormalige plas in de Weitemanslanden?)
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
meer , mâer ,   ,   , meer.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
meer , meder , [bijvoeglijk naamwoord] , meerder. Hai is nait meder = men kan van hem niet meer verwachten. Jan is n bult meder as Kloas = Jan is Klaas verreweg de baas. Zo ook eder = eerder. , (Oldambt en Veenkoloniën)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
meer , meer , [bijvoeglijk naamwoord] , 1 Meer geld. Woordspeling: ‘t Meer is nooit vol = een hebzuchtige is nooit tevree. Ook ‘t meer komt men nooit over.; 2 voornamer. Dij wat meer wazzen deden nait mit.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
meer , meer , zelfstandig naamwoord onzijdig , ‘t Zuudloarder meer, 744 ha; ‘t Schildmeer 309 ha, ‘t Laikstermeer 192 ha en ‘t Fòkshòlstermeer 85 ha.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
meer , mear , bijwoord , meer
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
meer , meer , bijwoord , Ook: vaker. | Hai komt hier wel meer.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
meer , mere , onbepaald telwoord , Meer, meerdere(n). | D’r benne d’r mere die d’r zô over denke.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
meer , mee , meer, zie veel.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
meer , meerẹs , mannelijk , rest; overschot. En veur de meerẹs niks nuuts: en nu is het afgelopen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
meer , meer , 1. wat er nog meer van is: bovendien; 2. meer.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
meer , meer , mèer , 0 , meren , Ook mèer (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) = meer Hij is an het scheuveln op het meer (Row) *Ik en snuk gungen over het meer / Snuk bleef weg en ik kwam weer opzegvers om hik kwijt te raken (Odo)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
meer , meer , mèer, mjeer, mjèer , bijwoord , Ook mèer (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe), mjeer of mjèer (Zuidwest-Drenthe) = meer Zie hebt hum meer dood as limtig oet het water haald (Oos), Wie waren der nog meer? verder nog (Wei), Doe mij mor giende mèer geen borrel, kop koffie etc. (Sle), Kaantenmeeien, dat doen ze nou niet meer (Uff), Hoe hedde die nog mèer? hoe was de achternaam? (Sle), Hie is der niet meer, hie is al jaoren dood (Bor), Der kan aaid nog meer bij (Emm), Hij hef meer knikkers in de buutse as ik (Bov), Het völ mit, het was meer dan ik dachte (Vle), (zelfst.) *Mèer is nooit vol (Bei)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
meer , meer , drassige, natte grond.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
meer , mir , meer. dè doede nie mir, dat mag je niet meer doen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
meer , meer , meer
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
meer , miir , meer , T’is miir broek és kónt. Het is meer broek dan kont. Doet zich mooier voor dan de werkelijkheid is.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
meer , meerder , bijvoeglijk naamwoord , groter, rijper, ook: aanzienlijker, sterker in financeel opzicht, meer voorstellend
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
meer , mie , bijwoord , meer , (bijw.) mie VB: Ich doon 't noets mie VB: Hër hèt mie es mich.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
meer , miejer , meer (aantal)
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
meer , mjeer , mjir , meer
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
meer , mér , mir , meer, vaker , Nojt mér doewn! Nooit meer doen!, Dè doek nojt nie mir. Dat doe ik nooit meer.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
meer , méér , zelfstandig naamwoord , laaggelegen grond, vaak met hakhout (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
meer , mieë , mieër , meer, in grotere hoeveelheid , Mieër es ins veel d’r eine inne bieëk. Väöl, mieë(r), meist: veel, meer, meest.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
meer , mië(r) , meer
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
meer , mieër , bijwoord , meer
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
meer , mir , bijwoord, telwoord , meer; Cees Robben - Dan kènd oewèège nie mir trug; ik krèèg niks mir; Cees Robben - Dè heej meej staand niks mir te maoke; nieveraans mir te vèène; WvM 'da'k nie mir kos ophouwe'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
meer , mie~r , meer
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal