elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: medaille

medaille , medallî , mannelijk , medaille.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
medaille , medallî , mannelijk , Medaille.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
medaille  , medalje , medaille.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
medaille , medallie , [zelfstandig naamwoord] , ook: medalje (W.K) =medaille.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
medaille , medállie , vrouwelijk , medaille.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
medaille , medallie , medaille
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
medaille , medaaje , vrouwelijk , medaajes , medaejeke , medaille. Wie me zaet en wie me zëgge zou, ze zëgge taenge mich de medaaje: schimpwoord voor een vrouw met practisch geen boezem.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
medaille , medollie , zelfstandig naamwoord , medaille. ’n Medollie van de H. Kindsheid, of van de Mariacongregatie, of van de H. Familie was toch wel iets anders dan ’n vètlèère medollie, die men wel kon verdienen maar die nooit werd uitgereikt.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
medaille , medallie , medaille, medalje , 0 , medallies , Ook medaille, medalje (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe) = 1. medaille Hij hef al een kast vol medallies (Flu), (fig.) Hij hef de medallie op de verkeerde kaant van iemand met ronde rug (Rol) 2. koninklijke onderscheiding Hie hef een medallie kregen (Bui), ...een vetleren medallie kregen heeft niets gekregen, ook geringschattend gezegd over andermans medaille (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
medaille , bedollie , medollie , zelfstandig naamwoord , medaille, zie: schabbeliêrbedollie.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
medaille , medallie , medalje , zelfstandig naamwoord , de; medaille
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
medaille , medallie , zelfstandig naamwoord , medallies , medallechie , medaille
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
medaille , medäolzje , medoélzje , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , medäolzjes/medoélzjes , medëlzjelke , medaille , VB: Wie 'r fiertig jaor bié de zäok wäor, krèg 'r 'n goûwe medäolzje.; medoélzje vrouw (goedhartige vrouw); medoélzje; (niet al te pientere vrouw); medoélzje; 'n gekke medoélzje zottin 'n gekke medoélzje
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
medaille , medollie , medaille. in de uitdrukking “‘n vetlèère medollie”. een zeer eenvoudige uitvoering of spottend bedoeld. ook “bedollie”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
medaille , medallie , zelfstandig naamwoord , medaille.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
medaille , medollie , medaille , twee of drie, verschillend gekleurde, gewijde lapjes op elkaar die over de schouder op de borst gedragen werden, het is een vorm van roomse devotie en vraag om bescherming, de lapjes zijn later vervangen door een medaille;hij ééd’un medollie g’ad vur ’t veule wèruk dattie gedaon eet = hij heeft een medaille gehad voor het vele werk dat hij heeft gedaan- aljin degene die veul doen vur de gemjeenschap krijge daor soms ’n medollie vur = alleen degenen die veel doen voor de gemeenschap krijgen daar soms een medaille voor
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
medaille , medállie , medaille, keerzijde , Vètlirre medállie. Vetleren medaille. Een waardeloze onderscheiding., Medállie uit te spreken met dubbele l.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
medaille , medállie , medollie, bedollie , zelfstandig naamwoord , medaille (Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; Den Bosch en Meierij; Tilburg en Midden-Brabant); bedollie; medaille (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
medaille , medalie , vrouwelijk , medalies , medalieke , 1. medaille 2. opgedofte, opvallende vrouw , Ein vètlaere medalie kriege: een waardeloze onderscheiding krijgen, spottend bedoeld. Hae haet ein medalie gekrege.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
medaille , medaalje , zelfstandig naamwoord , medaaljes , medaejeke , medaille
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
medaille , bedalie , medalie , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , bedalies/medalies , bedalieke/medalieke , medaille
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
medaille , medòllie , bedòllie , zelfstandig naamwoord , "Frans:  'médaille' met vocaalreductie en ronding; Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) – 'medollie '(passim) ; 'medaollieke'; ""Die krijgt nog 'n bende medollies op z'n vistje hangen..."" (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de NTC 20-5-1939 – 17-6-1939); Interview met de heer De Kok (1978) –  Daor kunde nòg zien, daor stao en medòllie dèk daor êen, êen medòllie van gehad hèb, van de spoorwègstaoking…; Bijnamenboek Karel de Beer - Toon medòllie - had veel medailles (blz. 96); Buuk pladòllie - samentrekking van 'plaquette' en 'medaille'; wordt uitgereikt als herinnering aan deelnemers aan een bepaald evenement. ANTW. MADALIE zelfstandig naamwoord v. - medaille, medalie; Biks medollie zelfstandig naamwoord  - medaille; bedòllie; medaille, medaillon; Cees Robben – [De vrouw:] “Ik kan nie verder.. zeej ze toen..” [De man:] “Dè hedde goed gedaon..”/ Sprak Jan.. Kust de bedollie mar../ Dan kumme slaope gaon... (19670428) Robben doelt op de medaillon die onderaan de rozenkans bevestigd is. Na het bidden van de rozenkrans of het rozenhoedje werd die medaille tegen de lippen gedrukt. zie tientje ; In de prent van 28 april 1967 krijgt ‘bedòllie’ echter een andere betekenis: bij gebrek aan een rozenkrans stelt een slaperige man aan zijn vrouw voor dat zij in plaats van een rozenkrans zijn ruggengraat gebruikt (de wervels als kralen van de rozenkrans). De vrouw bidt het eerste tientje, vervolgens het tweede, ‘al ging dè dan mar krap’. Robben gaat uit van van 12 borstwervels en 5 lendenwervels, dus inderdaad is dat ‘krap’ twee ‘tientjes’. ; zie rillekwie"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
medaille , medalie , medalies , medalieke , medaille
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal