elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: Maas

maas , mask , [zelfstandig naamwoord] , mv. en , maas. Fri., mesk, Eng. mesh. De. max. Hd. Masche.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
maas , massche , breisteek, maze, maas. Gron. masken = mazen van een net, Kil. masche, massche van een net. Oostfr. maske, meske, mêske, HD. Holst. masche, Eng. mesh, mash; AS. max = een net.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
maas , masken , mazen van een net; ’t hangt lank in de masken = de zaak is lang onderweg, wacht lang op de uitvoering of op eene beslissing; ’t blift in de masken hangen = er komt in ’t geheel geen eind aan de zaak. Friesch mesk, Overijselsch masken, Kil. masche oft massche van het net; Oostfriesch maske, meske, mêske, Middel-Nederduitsch masche, maesche, mesch; Nederduitsch masch, Noordfriesch mä̂sk, meask, Anglosaksisch max, Oud-Engelsch maske, Engelsch mash, mesh; Oud-Hoogduitsch maska, masga, Middel-Hoogduitsch masche, Noorsch möskvi, Noorweegsch moske, Zweedsch maska, Deensch maske, Hoogduitsch Masche, West-Vlaamsch maasch, masche = maske = maas.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
maas , mask , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Maas, van een net. || Een net mit nauwe masken. Masken zo wijd dat de palings er deur kennen. – Evenzo elders in N.-Holl. || Ende sullen alle Netten moeten breedt zijn seven hondert vijftigh Masken ofte Scholen, Handv. v. Ench. 232b. De Schakels en sullen niet naeuwer mogen wesen, dan onder de twintigh overgangen op den stock … op de verbeurte van de Schakels ende ses ponden, op yeder mas die naeuwer … bevonden wordt, ald. 344b. – Ook in Gron. (MOLEMA 257b). In Oost-Friesl. kent men maske en daarnaast meske, mêske (KOOLMAN 2, 581). In Friesl. mesk. Zie voor verdere verwante vormen FRANCK op maas.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
maas , maas , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , zie mask en vgl. opmazen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
maas , masken , maasken , [zelfstandig naamwoord] , de mazen van een net. ‘t Hangt laank in de masken, (verbasterd tot in de masten) = de zaak wacht lang op uitvoering. ‘t Blift in de masken hangen = men komt er niet mee klaar. Hai is deur de masken kropen = hij wist te ontsnappen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
maas , masten , [zelfstandig naamwoord] , de masken. Lutje masten en de leddermasten = de grote mazen van de schakels (netten). , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
maas , maaze , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , maazn , maas
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
Maas , Maos , vrouwelijk , Maas.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
maas , maas , vrouwelijk , maaze , maeske , maas van net.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
maas , maas , en groëte stroal. (WLD III 4.4, 156)
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
maas , maas , maos , 0 , mazen , Ook maos (Noord-Drenthe) = maas Hie is mij deur de mazen henkreupen is mij ontglipt (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
Maas , Maos , 1) Maas; 2) moerassige grond.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
maas , maske , massen , zelfstandig naamwoord , de; breisteek, maas in visnetten e.d.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
Maas , Maes , uitdrukking , Jan Jezus van de Maes Onbekend persoon
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
maas , maos, 'n maos , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , - , - , plas , (een grote plas) 'n maos VB: Kênneke, de hebs 'n maos gepis, fôj, fôj. Zw: Gezegd na een bezoek aan de W.C: Es dat ién de Maos wäor teréch koëme wäor ze oétgegegaange.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
Maas , [rivier] , Moas , Maas
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
Maas , [familienaam] , Mòs , Maas. Familienaam.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
Maas , Maas , vrouwelijk , de Maas , Dao zal nog väöl water door de Maas gaon vuuerdet se det klaor kriegs. De Maas kumtj oet. De Maas stuit hoeag. Eine Maas-vès bietj neet in eine hei-perik: een rijke boerenzoon trouwt niet met de dochter van een arme boer. Lek mich e-maas: je kunt me wat! Waat ein maas!: wat een plas!: gezegd tegen kinderen die op een potje plassen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
maas , maas , grote plas water; ein groeëte maas make – een grote plas maken ook pool; lek mich (d)e maas – lik m'n reet, loop naar de maan (verbastering van de Duitse uitdrukking leck mich am Arsch)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
Maas , Maas , Maas
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal