elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: maaien

maaien , meijen , [werkwoord] , maaijen. H.vi.38,49. Got. maitan? Angels. mawan. Eng. to mow. Zwe. maja. De. meie. Fri. meane. Hd. mähen. Angels. mæd, mædewe. Ontmeijen, iemands gewas wederregtelijk maaijen. H.vii.16. Gemeijde, het afgemaaide. Ald. Meiden, meeden, z.n. mv., maai- en weidland. Sagelt. médland. Eng. mead, meadow. Fri. miede. Veurmeijer, de eerste of voorste der maaijers. Fri. formier. Hanneke Veurmeijer, iemand die zich steeds het eerst hooren laat en overal op den voorgrond stelt. Fri. hântje de voorste.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
maaien , mèjen , zwak werkwoord , maaien.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
maaien , maien , maaien; maien mit arms, of: maien mit de arms = schermen met de armen. Wordt inzonderheid van een’ redenaar gezegd die buitengewoon veel bewegingen met zijne armen maakt; ook Oostfriesch.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
maaien , maaien , zwak werkwoord , Bij molenmakers; gezegd van een ingestoken molenroede. Niet de goede richting hebben. Het tegenovergestelde van sporen; zie aldaar. || De roed maait (spoort niet). – Vgl. scharremaaien.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
maaien , meejĕn , maaien.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
maaien  , meie , maaien.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
maaien , meeien , mäide, emäit , maaien
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
maaien , maaien , mijen , [werkwoord] , 1 maaien. Hai kin zien mad wel maaien.; 2 zwaaien met de armen. Hai maaide mit zien aarms in locht om. Zie maai = slag. Hai kromp en lag te draaien En van pien om zok te maaien. (Vos Reinaerde.) Bij uitbreiding. Ze maaide ‘t ding mit heur ròkken van toavel òf. ‘t Peerd maait ter langs = gaat er met geweld langs.; 3 de voeten naar buiten zetten onder het draven. Zien peerd maait. || mad
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
maaien , meejn , zwak werkwoord , maaien
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
maaien , maaie , werkwoord , Ook: een maaiende voetbeweging maken, de benen of poten bij het lopen buitenwaarts neerzetten. Vgl. Fries maeije.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
maaien , meeë , meede, haet of is gemeet , maaien.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
maaien , mèèje , hoeven naar buiten bewegen onder het stappen; kórre mèèje mi den binger, koren maaien met de binder.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
maaien , meijen , maaien.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
maaien , meien , meien, emeid , maaien.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
maaien , mèeien , maaien, meeien, meien , zwak werkwoord, overgankelijk , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook maaien (Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied), meeien (Zuidwest-Drenthe), meien (Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. maaien Mien zwaoger het zien gras nou al maaid (Vtm) 2. de hoeven of voeten naar buiten bewegen Dat peerd meeit aordig mit de veurbienen, dat is gien mooi gezichte (Dwij), Hie met zien lange bienen, hie mèeit gauw een èende weg is gauw een eind weg (Sle) *Mèeien is niks as bugen, ...bukken en drèeien / Mor harken dat is nog ies warken (Sle). Vaak alleen de eerste regel bekend. Varianten: ...dreien / Mor wellen, daor kuj van naovertellen / En heuien en harken dat is warken (Eex), Mèeien is niks as met de kont drèeien... (Eri), ...niks as drokken en dreien (Hol), ...strieken en drèeien... (Hgv), ...niks as botten verdreeien (Rui), ...niks as kieken en dreeien ...(Uff), Maaien is niks as keren en draaien (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
maaien , maejen , maaien.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
maaien , meien , mèèien , maaien. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: mèèien
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
maaien , mèèjn , meijn , maaien. Wie heb de rogge emeijd.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
maaien , maoje , maaien , Déijstels maoje is déijstels zaoje, mér déijstels stèèke is ze de nék brèèke. Distels maaien is distels zaaien, maar distels steken is ze de nek breken. Met het maaien vloog het zaad weg, het steken gebeurde voor ze in het zaad stonden. rigoureuze maatregelen treffen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
maaien , mi’jen , maaien , werkwoord , 1. maaien 2. maaiende, slingerende bewegingen maken met armen en/ of benen 3. de hoeven naar buiten bewegen bij het lopen, maaivoeten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
maaien , maaie , werkwoord , maai, maaide gemaaid , maaien Hij maait kantgras mette zaais Hij maait gras van de slootkant met de zeis
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
maaien , mieje , werkwoord , miejde, gemiejd , maaien , (gras) VB: Gräos en niétele wörde gemiejd, de vröchte wörde gezich.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
maaien , mèìje , maaien
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
maaien , gemij-jd , gemaaid
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
maaien , meien , werkwoord , meien, emeid , maaien.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
maaien , maaje , feestje dat werd gehouden bij het bereiken van het hoogste punt van nieuwbouw
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
maaien , mèèje , maaien
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
maaien , meien , maaien.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
maaien , mejje , mejtj, mejdje, gemejdj , 1. maaien 2. tegen de schenen trappen bij het voetballen
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
maaien , mejje , werkwoord , mejtj, mejdje, gemejdj , maaien (Duits: mähen)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
maaien , mejje , werkwoord , maaien
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
maaien , maaje , zwak werkwoord , maaje - maajde - gemaajd , maaien; WBD (v.e. paard) onder het stappen de hoeven naar buiten bewegen; Dialectenquête 1876 - zoaien en moaie; DANB et hôoj is nòg gruun; tis pas gemaajd; WBD III.2.1:415 'maaien' = idem, ook 'afmaaien'; - geen vocaalkrimping; A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - geen umlaut (blz. 91/92)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
maaien , meie , meide – gemeid , maaien
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal