Woord: loods
loods , looze , vrouwelijk
, loozen , löösien , loods Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
loods , lòòs , , (zelfstandig naamwoord)
, loodsman. Werkw. is lòòze. Binnelòòze, d’r deur heenlòòze. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
loods , loos , loosje ,
, groote schuur; schuurtje; ook keukentje bij het huis aangebouwd. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
loods , loods , [zelfstandig naamwoord]
, Vaart op de loodsboot, de loodskòtter. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
loods , loodse , loods , [zelfstandig naamwoord]
, loods, schuur. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
loods , looze , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, loozn , luesken , loods Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
loods , loos , zelfstandig naamwoord
, 1. Loods. 2. Overkapte aanbouw aan een schuur. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
loods , loos , vrouwelijk
, looze , lööske , loods. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
loods , loze
, leussien , open schuur. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
loods , loze
, leusie , open schuur. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
loods , loze
, loods Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
loods , loze
, loods. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
loods , loos , zelfstandig naamwoord
, looze , loosie , loods, aanbouw M’n klompe staon in de loos neffe de errepelschille Mijn klompen staan in de loods naast de aardappelschillen Zie ook oflaet Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
loods , loze , loodse , zelfstandig naamwoord
, leusien , loods. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
loods , loeads , vrouwelijk
, loeadse , luuedske , loods Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
loods , loeëds , zelfstandig naamwoord
, loeëdse , luëdske , loods Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
loods , loeëds , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, loeëdse , loods Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
loods , lods , zelfstandig naamwoord
, loods; WBD schop (vaak primitief gebouwde, alleenstaande of aangebouwde bergplaats; WBD karlóds - karhuis (soms zelfstandig bouwsel, soms een afdak aan voor- (en achter-)zijde open) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
loods , loeëds
, loeëdse , loods Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |