elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: leraar

leraar , leroar , [zelfstandig naamwoord] , leraar. , uit het Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
leraar , lerer , zelfstandig naamwoord , de; leraar
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
leraar , lieraar , zelfstandig naamwoord, mannelijk , lieraare , - , leraar , VB: Ich wäor haos 40 jaor lieraar en ich been gèinen däog mêt tiëngezeen nao sjaol gegaange.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
leraar , lieëraar , mannelijk , leraar
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
leraar , lieëraar , zelfstandig naamwoord, mannelijk , lieërare , leraar
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
leraar , lie~raar , leraar, lerares
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal