Woord: landloper
landloper , [zwerver, jong varken] , landlooper , mannelijk
, landloopers , een jong varken, dat gedurende den zomer geweid wordt, om vervolgens in den herfst gemest te worden. Landloopers zijn voorjaarsbiggen, terwijl herfstbiggen tot wintervarkens aangehouden worden; zie op dat woord. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
landloper , landloper , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, Zie de wdbb. – Ook: 1) Iemand die het platteland afloopt met geneesmiddelen en hier en daar wonderbaarlijke genezingen verricht. Thans ongebruikelijk. 2) Een voorjaarsbig van 3 tot 6 maanden oud, die in het land loopt, die men gedurende de zomer laat weiden en in de herfst vet mest. – Evenzo in de Beemster. || Twee a drie zeugen, vier a zes mestvarkens, en eenige biggen of zoogenaamde landloopers, Tijdschr. v. Nijverheid V (1839), 660. Vgl. ook BOUMAN 62. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
landloper , landluiper
, landlooper. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
landloper , landlouper , zelfstandig naamwoord
, Ook: voorjaarsbig van 3 tot 6 maanden oud die in het land loopt, die men gedurende de zomer laat weiden en in de herfst vet mest. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
landloper , lanjtluiper , mannelijk
, lanjtluipesj , landloper. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
landloper , landloper , 0
, landloper Wij hebt vandage een landloper an de deure ehad, hij vreug um een brokkien (Hav) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
landloper , laandloper
, (Gunninks woordenlijst van 1908) landloper Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
landloper , landlôôper , zelfstandig naamwoord
, landlôôpers , landlôôpertie , landloper, zwerver Hermpie Sêêpsop was een bekende landlôôper Herman van ’t Hof (bijgenaamd Zeepsop) was een bekende landloper Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
landloper , laandlueper , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, laandluepers , laandlueperke , landloper , VB: Doeg dich estebleef get aanders aon, de zuús oét wie 'nne laandlueper. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
landloper , lààndloeweper
, landloper Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
landloper , laandlôoper , zelfstandig naamwoord
, landloper; Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) – laandlooper; WBD III.1.4:96 'landloper' = vagebond Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
landloper , landluiper
, landloper Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |