Woord: kwalmen
kwalmen , kwalmen
, walmen (van een lamp, van een oven). Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo. |
kwalmen , kwalmen , intransitief werkwoord
, dampen, uitwasemen. Het kwalmt nog. Koekwalm, natte kwalm, vochtige uitwaseming van het vee in den stal. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
kwalmen , kwalmen , zwak werkwoord
, walmen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
kwalmen , kwalme
, kwalmde, haet gekwalmp , kwalmen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kwalmen , kwalmen , kwaalmen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook kwaalmen (Veenkoloniën, Veenkoloniën) = walmen De keerzen begunt te kwalmen (Bal), ’t Pietereuliestel kwalmde de hiele keuken vol (Hgv), Die man rookt zo dat het kwaalmt hum um de kop (Ros) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kwalmen , kwalme
, kwalmde – gekwalmd , walmen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |