elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kraken

kraken , kraken , zwak werkwoord , kraken.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
kraken , kroaken , het eigenaardig, zacht kermend geluid van den zuigeling als hij op ʼt punt is te ontwaken; het geluid van kippen als zij naar voeder hunkeren, en: het kreunen, klagen van oude of zwakke menschen; ook Oostfriesch.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kraken , krääken , zwak werkwoord , kraken
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
kraken , kroaken , [zelfstandig naamwoord] , 1 kraken, overg. Neuten kroaken. Spr. ‘t Binnen gòie neuten, as ze kroakt binnen = ‘t was heel moeilijk en pijnlijk, maar nu ‘t afgelopen is, is ook alles gelukkig in orde. Vaak gezegd bij een bevalling. ‘t Binnen haarde neuten om te kroaken = ‘t is moeilijk en pijnlijk werk; 2 kraken, onoverg. ‘t Ies kroakt. Kroakende woagens lopen ‘t laankste = die veel ziek zijn, worden juist oud; 3 ‘t kroakt ter = het spant er; 4 klagen bij lichte ongesteldheid. Dij òl man kroakt nòg al gaauw. Ook bijv. van hounder dij pip op staart hebben; 5 ook gezegd van kippen, die een zacht geluid van tevredenheid laten horen. Hounder luipen om ‘t hoes tou te kroaken; 6 zich even laten horen, gezegd van kleine kinderen in de wieg. ‘t Lutje begunde te kroaken; 7 ziek zijn. Zai kroakt nòg al ais. Spr. Jonge vraauwlu en òl stoulen kroaken op ‘t mainste; 8 Zai begunt te kroaken = de eerste tekenen der bevalling vertonen zich.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kraken , kraakng , zwak werkwoord , kraken. Rieke seantn kraakt aaltied, die het ’t beste missen kan, jammert ’t meest bij betalen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
kraken , krake , werkwoord , in de combinatie te kraken moete, ter behandeling moeten naar een fysiotherapeut of ‘bottenkraker’.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
kraken , kraake , kraakde, haet gekraak , kraken. “Kraakende waages loupen ’t langste”: krakende wagens duren het langst. Ver hauen ’m areigel gekraak: we hadden flink gepimpeld.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kraken , kraoke , werkwoord , kraken. Zegswijze: Oew schoen kraoke. Ze zèn zeejker nog nie betold. Je schoenen kraken. Ze zijn zeker nog niet betaald.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
kraken , kraken , kraeken, kraoken , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook kraeken (Zuidwest-Drenthe, noord), kraoken (Noord-Drenthe) = 1. kraken Het ies begunt te kraoken (Eex), De vloer kraakt (Bor), De botten kraakten hum (Zdw), Het kabinet kraakt, der komp wind (Pdh), Neuten stukken maken is neuten kraken (Bov), As hij zo vies en drunken ien huus komp, zal het wel kraken zwaait er wat (Ruw), Het vrös dat ’t kraakt (Hijk) 2. klagen (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe) Ze hebben daor altied wat, ze kraoken altied an (Row) 3. beginnen van een bevalling (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Noord-Drenthe) Mien vrouw löp op het leste, ze kan zo begunnen te kraeken (Dwi), Het duurt niet lang meer, hie kraakt al, het zwörm komp zo (Sle), zie ook zwarmen *Krakende wagens gaot lange mit (Stu), ...loopt lang iemand die altijd wat mankeert, leeft vaak lang (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kraken , kraken , werkwoord , kraken
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
kraken , kraekn , kraken.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
kraken , gekrôkt , gekraakt , Ut zén schón noote, és’se gekrôkt zén. Het zijn mooie noten als ze gekraakt zijn. Het was een zware dobber, maar het is goed afgelopen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
kraken , kraokende , krakende , Kraokende waoges lóópe’net langst zègge ze dik, mér ik hur dé kraoke nie gàère. Krakende wagens lopen het langst zeggen ze dan, maar ik hoor dat kraken niet graag.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
kraken , kraeken , werkwoord , 1. een krakend geluid maken 2. krakend breken 3. zonder officiële toestemming in gebruik nemen van kamers, huizen enz., vooral als woning
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kraken , kräoke , werkwoord , kräokde, gekräok, kräokenterre , kraken , VB: Es noûw sjoon kräoke wörd gezaag dat ze nog neet zién betaold.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kraken , kraoke , kraken.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
kraken , kraoke , krokt , 1. oprispen, boeren, 2. kraken , 1. hij krok wir = hij boert weer- d’n dieje krokt altijd nao ’t ete = hij boert altijd na het eten, 2. as ’t stûrmt krokt hier alles = als het stormt kraakt hier alles- as ’t stûrmt dan durfde bij hullie nie in de kèrkwooj, zo kraok-uttur dan = als het stormt durf je bij hen niet in de karrenkooi, zo kraakt het dan
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
kraken , kraken , barensweeën hebben.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
kraken , kraoke , zwak werkwoord , kraken; Pierre van Beek –  begiene te kraoke - de eerste barensweeën voelen/oud worden; R.J. 'de sleutel kròkten in et slot'; Cees Robben – Ge hèt den hillen dag mar vórt te doen dè oew naoj kraoke; kraokend; WBD III.1.2:234 'kraken' hijgen; Dialectenquête 1887 Willems - kraoke - kròkte - gekròkt; — ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kròkt; OT 72:196 kraaken: zyn wyf begint te kraaken = 'zijn vrouw toont de voortekenen van de naderende bevalling' z.a. WNT VIII:72 'beginnen te kraken' Het beeld is blijkbaar ontleend aan een omhulsel dat dreigt te barsten omdat het den inhoud niet meer kan bevatten. WNT KRAKEN (I) 4) Van een zwangere vrouw gezegd in den zin van: de voorteekenen v.d. naderende bevalling vertoonen, barensweeën hebben. A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - zw.ww., intr. - kraken; Jan Naaijkens, Dè's Biks - 1992 - kraoke ww - kraken; kròkte; kraakt(e) Cees Robben – et körsje kròkt in mene mónd; 2e + 3e pers.enk.tegenwoordige tijd van 'kraoke', resp. verleden tijd
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
kraken , krake , krákde – gekrák , kraken
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal