Woord: koninkrijk
koninkrijk , [land waarover koning regeert] , kö̀ninkrîke , onzijdig
, koningrijk. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
koninkrijk , koninkrijk der vissen , ,
, de diepte van de zee; een omschrijving in B. 1790, die ook nu nog wel te gebruiken is. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
koninkrijk , keuninkriek , onzijdig
, keuninkrieke , koninkrijk. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
koninkrijk , konikriek
, koninkrijk. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
koninkrijk , konekriek
, koninkrijk. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
koninkrijk , keuninkriek , koninkriek , zelfstandig naamwoord
, et; koninkrijk Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
koninkrijk , kuüninkriék , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, kuüninkriékke , kuüninkriékske , koninkrijk , VB: Hollend, Belsj en Yngelaand zién kuüninkriéke. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
koninkrijk , keuninkrie~k
, koninkrijk Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |