Woord: kom
kom , koem
, Plaats, waar ’t leêr bereidt wordt, met haar werkloots, runkuipen, kalkputten, enz., anders looierij. Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68. |
kom , komme , vrouwelijk
, kümmeken , kom. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
kom , kōm
, zie: bōksêm. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
kom , koeme
, (Oldampt, Westerwolde) = koem (Westerkwartier, Fivelgoo) = kōm. Zie: spoulkōm. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
kom , kom , (kòm) , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Verkl. kompie. Zie de wdbb. || Vijf kompies en een koppie, Hs (O.-Zaandam, a° 1670), prov. archief. – Vgl. de samenst. doorhaalderskom, vuisterkom. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
kom , kom
, zie boksem *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
kom , kômp
, kump , kumpke , kom. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kom , komme , [komǝ] , vrouwelijk
, kommen , kummechien , kom, kopje Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
kom , koeme
, Houten bak van de looiers, in de aarde gemaakt, om de huiden in te zetten. Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
kom , komme
, Koker van hout of steen, onder den grond doorloopende, en tot een waterleiding dienende. Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
kom , kom , [tussenwerpsel]
, 1 wat dwaasheid!; 2 moed houden! KOM-AAL-DAG, in de uitdrukking: dat is meer as kom-aal-dag = dat is een aanzienlijk persoon. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kom , koeme , koem , [zelfstandig naamwoord]
, nevenvorm van kom, komme in de Marne, ‘t Westerkwartier, ‘t Oldambt en Westerwolde; verouderd ook in Slochteren. Op ‘t Hogeland is kom ‘t gewone woord; koem = de bak voor lepelkost. In ‘t Westerkwartier alleen koem, in West-Westerkwartier kuum. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kom , kom , komme , [zelfstandig naamwoord]
, 1 kom. Mv. kommen; verkl. komke. Spuilkom, brijkom, waskom. Zie ook koem; 2 grasperk, in ‘t midden laag. Kinder speulen rondom de koeme veur de schoule (Meden); 3 open ruimte in ‘t Sterrebos. Der is meziek in de Komme. || koem Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kom , kommetje
, de kommetjes weerom geven, de vriendschap opzeggen (1914). Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
kom , komme , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, komm , kumken , kom, kop Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
kom , kumke , vrouwelijk
, kumkes , kommetje, kopje; kumkes kopjes De kumkes afwâsse De kopjes afwassen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
kom , kómp , mannelijk
, kump , kumpke , kom; bak van een kruiwagen, kar e.d. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kom , koom
, centrum van het dorp. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
kom , komme
, kommen , kummegien , kom, kop. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
kom , komme
, kom. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
kom , kom , komme , 0
, (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook komme (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) = kom De komme völt van het kammenet en lag an groezels op de grond (Ruw), Wij drinkt koffie uut de kommegies (Pes), Hij woont in de komme van het dörp (Die), De arm is mij oet de kom schötten (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kom , kom
, kop, beker. verkl. kumke. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kom , koeme , komme
, (Kamperveen) duiker (buis onder een dam) van hout Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kom , komme , koeme
, 1. kom; 2. schouderkom; 3. Gunninks woordenlijst van 1908: kopje; 4. Gunninks woordenlijst van 1908: duiker (van hout). Ook: koeme Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kom , dwoof kommeke , zelfstandig naamwoord
, kopje zonder oor. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
kom , komme
, kom, drinkbak. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
kom , kóm
, kop , Un kóm koffie die git'ter liechelek bè, wé'jôt 't kömt toch nie óp 'n kumke ôn. Een kop koffie die gaat er makkelijk bij, welja het komt toch niet op een kopje aan. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
kom , koeme , koem, komme, kom , zelfstandig naamwoord
, de; 1. kom, ook als kop gebruikt 2. gewrichtsholte 3. laagte in het terrein, in lager deel gelegen vijver e.d. 4. elk der twee openingen in een makelaar van een klokkenstoel waarin de schommelbalke steekt 5. dorpskom 6. in Ze het wel kom veur ze heeft grote borsten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kom , kommechie , zelfstandig naamwoord
, kommechies , kopje, kommetje Mojje een kommechie poeier? Moet je een kopje chocolademelk? Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
kom , koomp , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, keump , keumpke , kom , VB: 'r Hèt zich 'nne gaanse koomp hûidvlèis debênne gehoûwe, dat pénske. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kom , kommeke
, kommetje, kopje. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
kom , komme , zelfstandig naamwoord
, kummegien , kom. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
kom , kommeke , kumke, keumke , zelfstandig naamwoord
, kopje (koffie, thee) (West-Brabant) ; kumke; kopje (koffie, thee) zonder oor (Den Bosch en Meierij; Land van Cuijk; Tilburg en Midden-Brabant) ; keumke; kopje koffie (zonder oor) (Helmond en Peelland Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
kom , kómp , vrouwelijk
, kump , kumke , kom , Doe moogs dalik de kómp oetlekke. Slaagroum kloppe inne kómp. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kom , kómp , zelfstandig naamwoord
, kump , kumpke , kom (Middelnederlands: kump) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kom , kóm , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, kómme , kumke , kom, kopje (zonder oor), zwaaikom in kanaal Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kom , kômp , koomp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, eerste vorm Nederweerts; zwaaikom in kanaal; tweede vorm Weerts (stadweerts); bassin Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kom , kom , zelfstandig naamwoord
, kumke, kummeke , "kom; sauskummeke; WBD III.3.1:317 'kom' of 'dorpskom' = dorpskom, centrum v.h. dorp; WBD III.2.1:186 kom, ook 'komke', kopje of tas; kumke; verkleinde vorm; 1. kommetje; - dim, van 'kóm', met vocaalkrimping; Dirk Boutkan (1996) - (29) kwalitatieve mutatie: kom - kumk; (51) kumke/ kummeke; Mar mijnheer, vat toch nog 'n köpke koffie, 't zijn zoo'n kleine kumkes, 't is de moeite nie werd. (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939); Cees Robben – M’n kumke wiegelt zôô detter de koffie uit-kwaanselt... (19660826); Cees Robben – ...’n kumke koffie, Kupke? (19860131); WBD III.2.1:186 'kommetje' = kopje; C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUMKE o - kommetje, vooral: koffie- of theekopje zonder oor. Bosch kumke - kop of kom zonder oor. 2. plant; WBD III.4.3:426 ""kommetjes' = waternavel (Hydrocotyle vulgaris); De gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris) is een moerasplant die behoort tot de klimopfamilie (Araliaceae)." Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
kom , kóm
, kómme , kumke , kom (serviesgoed) Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |