elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: knijpen

knijpen , knijpen , intransitief werkwoord , Een gebrek in de zoetemelksche kaas, dat hier nog al dikwijls voorkomt, noemt men knijpen. In 1839 heb ik een artikel geschreven, over het knijpen en andere gebreken in de noordholl. zoetemelksche kaas. Zie Tijdschrift vrouwelijk Nijverheid Dl. V, St. 4.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
knijpen , kniepen , knijpen; ’t knipt’r (= ’t spant’r) = ’t gaat hoogst moeilijk, er doen zich bijna onoverkomelijke zwarigheden op. Ook: de twist is hevig; as ’t knipt en weer knipt = in het ongunstigst geval, in den uitersten nood, ook Oostfriesch Zoo zegt bv. een man: mien vrou is boas, moar as ’t knip en weer knipt, en duvels knipt, bin ik boas.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
knijpen , knijpen , sterk werkwoord, intransitief , Zie de wdbb. – Ook zeker gebrek van zoetemelkse kaas. Krimpen. Zie BOUMAN 57 en de daar aangehaalde verhandeling. Vgl. knijper.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
knijpen , kniepĕn , knijpen.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
knijpen  , kniepe , kniep, knieps, kniep, kneep, geknepe , knijpen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
knijpen  , niepe , knijpen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
knijpen , kniepen , knièp [knĭęp], eknièppen, ik kniepe, dů knipst, hei knip, wi, i, zei knipt; ik knièppe etc. , knijpen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
knijpen , kniepen , [werkwoord] , 1 knijpen. Ik kniep, doe knipst, hai knipt; ik kneep, heb knepen. De kat in duustern kniepen. As ‘t ter knipt (en weer knipt) = als het er zeer op aan komt. ‘t Het ter knepen = ‘t ging moeilijk. ‘t Knipt ter in! = ‘t vriest zeer hard.; 2 knellen. Hozebannen kniepen mie.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
knijpen , kniepm , sterk werkwoord , 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: knip, 1e persoon enkelvoud verleden tijd: kneep , knijpen. A’t knip en wier knip, zin ik baas, als ’t er op aan komt, heb ik het toch te zeggen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
knijpen , kniepe , (k)nijpen; D’r tussenuut kniepe stiekem weggaan, dood gaan; bang ’m Gruwelek kniepe Heel erg bang zijn.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
knijpen , knoipe , werkwoord , Knijpen, in de zegswijze ’m knoipe as ’n dooie dief, erg bang zijn (voor nare gevolgen).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
knijpen , kniepe , kneep, haet of is gekneepe , knijpen. Eeme kniepe: iemand afzetten. En doe en doe, doe kneep de kou de vot toe: einde van het verhaaltje.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
knijpen , kniepen , 1. zuinig doen. 2. knijpen (pijn doen). 3. knijpen (bang zijn).
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
knijpen , kniepen , kneep, ekneppen , knijpen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
knijpen , kniepen , sterk werkwoord, (on)overgankelijk , knijpen Hij hef mij in het bien knepen (Bor), De zage begunt te kniepen (Flu), De klompen kniept mij wat veurin (Bui), Zij kneep heur vinger tussen de deure (Ruw), Die stok knip wal deur als iemand slaag kreeg (Sle), Do die hond mie achternao kwam heb ik hum aordig knepen (Bco), Hij knip hum as de moord (Klv), ...as de zeikte (Erf), Hie hef zuk knepen heeft bekneld gezeten (Sle), Hie knep de katte in het duuster (And), Het knip hum niet op de doem hij heeft geld genoeg (Dwi), Dat kun der wel is kniepen ’t kon wel eens niet zo gemakkelijk gaan (Row), As het op kniepen ankomt als het er echt op aan komt (Bco), Het wuur kniepen spande erom (ve), As het knip en donders knip dan... als het er echt op aankomt (Mep), As het knip, dan bin ik baos. As het knip en weer knip, dan is de vrouwe baos, maar as het knip en knip en duvels knip, is de kerel weer baos (Noo), Het is der vannacht aordig in kneppen het heeft vannacht wel erg hard gevroren (Pdh), Het knipt er deur de wagen maakt een diep spoor (Sle), IJ moet eerst de deel anvegen en der niet weer tuschenoet kniepen stiekem weglopen (Bov), Hij is der tussenoet knepen doodgegaan (Ass), Hie hef kniepen op de mage heeft maagpijn (Sle), Ik kniepe oe mit de haand en lache der niet umme spelletje. Iemand moest met gesloten ogen op een stoel zitten, een ander kneep hem, hij mocht z’n ogen openen en niemand mocht lachen. Degene die kneep, had z’n hand zwart gemaakt en hield die verborgen; hij kneep zo vaak mogelijk, totdat iemand door de steeds gekker wordende ‘beschildering’ z’n lachen niet meer in kon houden (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
knijpen , nijpen , knijpen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
knijpen , kniepen , knep, kneep, knepen, eknepen , knijpen. As ’t knep en weer knep ... ‘als puntje bij paaltje komt ...’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
knijpen , kniepm , ik kniepe / kneepe; iej kniep / kneepm; hie knip / kneep; wie kniep / kneepm; ik heb ekneepm , knijpen.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
knijpen , kniepen , werkwoord , 1. knijpen 2. in een lichaamsdeel knijpen om pijn te doen, voor straf of om te plagen 3. te nauw zijn van kleding, schoenen 4. met één of meer wasknijpers e.d. vastzetten 5. in d’r tussenuut kniepen weggaan, weglopen,vaak stiekem, ook: komen te overlijden 6. moeizaam gaan door persende, wegzakkende wielen 7. hoog proberen te zingen, maar de allerhoogste tonen niet goed kunnen halen 8. erom spannen, eropaan komen 9. flink vriezen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
knijpen , kniépe , werkwoord , kniëp, gekniëpe , knijpen , (o.t.t. dich knips, hër knip) VB: 'nne Ién z'nnen érm kniépe.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
knijpen , kniepen , werkwoord , knip/kniept, kneep, eknepe , knijpen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
knijpen , kniepe , knieptj, kneep, geknepe , knijpen , Hae knieptj ’t ’m: hij is bang.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
knijpen , kniepe , werkwoord , knieptj, kneep, geknepe , knijpen; hae knieptj ’t hem – hij is bang ook niepe
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
knijpen , kniêpe , werkwoord , kniêptj, knieëp/kneep, geknieëpe/geknepe , knijpen, 'm -, bang zijn
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
knijpen , knèèpe , sterk werkwoord , knijpen; B knèèpe - kneep - gekneepe — vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij knèpt; Boutkan - Het stadsdialekt van Tilburg: klank- en vormleer (1996): ;  (blz. 40) verl. tijd knêep, maar: knipte gij?; WBD afknèèpe - castreren, ook 'lubbe', 'snije' of 'afbèène' genoemd; WBD III.3.1:200 'knijperd' = gierigaard
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
knijpen , knie~pe , knaep – geknaepe , knijpen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal