Woord: klimmen
klimmen , klimmen
, bespringen van den hengst, in den zin van: opklauteren, opspringen; ook Gron. (Ook bij v. Dale = dekken). Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
klimmen , klimmen
, bespringen van den hengst, voor: opklauteren, beklimmen; ook Drentsch. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
klimmen , klumme
, klum, klums, klump, klôm, geklômme , klimmen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
klimmen , klimmen , [werkwoord]
, Ik klim, klom, bin klommen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
klimmen , klimm , sterk werkwoord
, 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: kleemp, 1e persoon enkelvoud verleden tijd: klum< , klimmen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
klimmen , klömme
, klömde, haet of is geklömp , klimmen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
klimmen , klimmen
, klum, eklummen , klimmen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
klimmen , klemmen , klimmen, klummen, klömmen , sterk werkwoord, (on)overgankelijk
, (Zuidoost-Drenthe). Ook klimmen (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe), klummen (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), klömmen (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) = 1. klimmen Most nait aal op stoule klimmen, straks vaalst der of (Vtm), Wil ie èven op de ledder klimmen en wat paren schudden? (Ruw) 2. bespringen (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, wp) Klimmen is een soort veurbereiding veur de dekking (Emm), De dekhingste kun de mere niet dekken, hij was te klein hij kun hum niet klummen (Hav) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
klimmen , klimmen
, klimt, klump, klummen, eklummen , 1. klimmen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: dekken van een hengst Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
klimmen , klimm
, ik klimme / klumme; iej klimp / klumm; hie klimp / klump; wie klimp / klumm. Ik bin der op eklumm , klimmen. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
klimmen , klömme , werkwoord
, klömde, geklömp , klimmen , (o.t.t. hër klömp, dier klömp. geb. wijs. klömp) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
klimmen , klieme
, klimmen Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
klimmen , klumme
, klumtj, klóm, geklómme , klimmen , Inne boum klumme. Uuever de moor klumme. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
klimmen , klumme , werkwoord
, klumtj, klóm, geklómme , klimmen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
klimmen , klumme , werkwoord
, klimmen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
klimmen , klimme , sterk werkwoord
, klimme - klóm - geklómme , klimmen, ook: stijgen, rijzen, klaveren; WBD III.1.2:8 'klimmen' = omhooggaan; Boutkan - Het stadsdialekt van Tilburg: klank- en vormleer (1996) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
klimmen , klumme
, klóm – geklómme , klimmen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |