Woord: kleppen
kleppen , kleppen
, verraden, bekend maken. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
kleppen , kleppe
, gaan, loopen; met verachting of verontwaardiging gezegd. Nou ken ik van avet noch heelemaol nao de Baon (Maliebaan) kleppe, om de juffrou te hale! (een oppasser spreekt). Verg. v. Schothorst 153. Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
kleppen , kleppen , [werkwoord]
, Klok klept bie braand. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kleppen , klepm , zwak werkwoord
, aan komen lopen om iets te vragen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
kleppen , kléppe
, a/kletsen, b/verklikken Alles ád de méister verkléppe Alles aan de schoolmeester verklikken. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
kleppen , kleppe , werkwoord
, Ook: kletsen, roddelen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kleppen , kleppen
, steeds weer komen zeuren. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
kleppen , kleppen
, kleppen, eklept , doelloos rondlopen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
kleppen , kleppen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, 1. kleppen De kerkklokke klept (Bco) 2. kletsen Daor wordt aordig over eklept (Dwi), Dat wicht mot niet zo kleppen (Gas) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kleppen , kleppen
, roddelen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kleppen , klèppe , werkwoord
, luiden, van een klein klokje, bv. het Angelus, s’middags om 12 uur. spr: Ge kun klèppe. Je kunt er naar fluiten, je zult ’m schuiven. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
kleppen , klèppe
, klikken , Klèppe óp school dé was nie schón, want de mister hôj dan aalté wél wa strafwéérk. Klikken op school dat was niet goed, want de leraar had altijd wel wat strafwerk. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
kleppen , kleppen , werkwoord
, 1. een kleppend geluid maken, evt. door te slaan, tikken, door op een bep. manier te lopen 2. kletsen, roddelen 3. kleppen van een luidklok Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kleppen , klaepen , werkwoord
, 1. licht, oppervlakkig dorsen, zodat slechts een deel van het koren uitgedorst wordt 2. tegelijk slaan met de vlegels (bij dorsen) 3. hetz. als kleppen, bet. 3 Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kleppen , kleppe
, roddelen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
kleppen , kleppen , werkwoord
, kleppen, eklept , vaak bij iemand op visite komen. Die klept vake naor zien moe. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
kleppen , kleppe
, kletsen, alles doorvertellen , tegen heur motte niks vertelle, want da’s nogal gin klep ok = tegen haar moet je niets vertellen, want die vertelt alles door aan anderen- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
kleppen , kleppe , werkwoord
, klikken (Eindhoven en Kempenland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
kleppen , [verklappen] , kleppe
, kleptj, klepdje, gekleptj , verklappen , Zie stóng weer te kleppe. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kleppen , klèppe , zwak werkwoord
, klèppe - klèpte - geklèpt , vangen, betrappen; te grazen nemen, beetnemen ; klikken, (verklappen); Mèn klèppe ze nie. Ze zullen óns naa niemer klèppe; ik dòcht: hij zal me nie klèppe; Cees Robben – Mar ze kleppe me nie... (19570720) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
kleppen , kleppe
, zuipen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |