elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: klem

klem , klemme , vrouwelijk , klemmen , klem.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
klem , klim , klem , (zonder meervoud) = steek (in ’t) veen. Oostfriesch klemm = steek, ongeveer ter lengte van een voet, de lengte van een’ turf, en zoo ook om de dikte der veenlaag te bepalen, bv. 5 klemm = vijf turflengten. Oostfriesch klam, klamm = persing, druk, wat persing te weeg brengt, en moet met het Nederlandsche klam tot: klemmen = hechten, enz. gebracht worden. Zie (de wisseling van i en e) e 1
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
klem , klemme , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , klemn , klemken , klem
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
klem , klém , vrouwelijk , nekkramp.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
klem , klemme , 1. klem 2. valk
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
klem , klèm , mannelijk , krampen bij kraamvrouw (vaak met dodelijk gevolg).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
klem , klemme , klem.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
klem , klem , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , klem, vast Hai zat klem in het raompie hai har de kont te dik (Vtm), Hij hef hum klem zet, hij kun nich vort (Bov), Hij zat klem mit het bedrief kon financieel geen kant meer uit (Ruw), De pelisie hef mij klem reden (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
klem , klem , klemme , 0 , klemmen , Ook klemme (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied in bet. 1. - 3.) = 1. klem De vos zat met eein poot in de klem (Eex), Wij wollen met de auto deur het bos, mar wij kwamen aordig in de klem kwam klem te zitten (Zwe) 2. kramp Wie hebben vaiarts nog bie het peerd had, dai haar klem in de bek kaakklem (Vtm), Geiten kriegt ammit ook klemme in de bek (Dwi), Die man kreeg de klem der bij, hie is opereerd an het bien tetanus, stijfkramp (Sle), Hij is spoten veur klem (Gro) 3. laag van één turf dik, die de graver in één keer afgraaft (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Noord-Drenthe) Het was zwaor wark aj zeuven klem veur de börst hadden, dan kuj der beter met naor het lege as met naor het hoge gaon dan kun je de gegraven turf beter afleggen op het reeds afgegraven gedeelte (Ndo), Meer as vief klem is te hoog (Wei), Bij 7 klem mus men twie klem naoschieten (Odo), Mit zeuven klem kinnen de mainsten net op de kore kieken (Twe), Een bank veen is bij dikke törf vief klem, d.i 75 cm diep, 42 cm lang en vief meter bried en bij kleine törf 38 cm lang (Klv), ... ‘40 - 42 cm of kleine turf van 28 cm, er zat soms drie klem blauwe en drie klem stro in dezelfde bank’ (Eri), Soms haj mor een paar klem en mangs ok wal 12 13 klem (Ndo), zie ook börst, klamp, klimp
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
klem , klemmegie , 0 , klemmegies , (Zuidwest-Drenthe, zuid) = soort valk Daor vlug nog een klemmegie (Eli)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
klem , klem , speld. verkl. klèmke.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
klem , klem , klem
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
klem , klem , sperwer.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
klem , klemme , klem, klim , zelfstandig naamwoord , de; 1. voorwerp bedoeld om iets mee vast te zetten, zoals aan een startkabel; een papierklem e.d. 2. bep. klem op een gitaar: waarmee men nl., door te verschuiven, één of meer halve tonen hoger kan spelen 3. val waarin het te vangen dier vastgeklemd wordt, bijv. voor mollen, ratten, muizen; voetklem 4. klemmende greep 5. kaakkramp of mondklem 6. kramp anderszins 7. tetanus 8. bep. dikte van een turf(laag)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
klem , klem , klam , bijvoeglijk naamwoord , klem, vastgeklemd
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
klem , klem , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , tetanus , VB: Ich heb, gelûif ich, get pêrssjtroont ién dy won krège, es ich mer gèine klem kry.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
klem , klem , speld
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
klem , klemme , zelfstandig naamwoord , klem.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
klem , [haarspeld] , klem , 1. haarspeld; 2. roofvogel; de klem, tetanus.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
klem , [tetanus] , klem , vrouwelijk , tetanus , ’t Paerd haet de klem.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
klem , [speldje ] , klam , vrouwelijk , klamme , klemke/klemmerke , 1. klem, speldje 2. hechting , Ei klemmerke vuuer inne haor.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
klem , klem , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , (Nederweerts) tetanus
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
klem , klemke , krammetje (medisch)
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal