elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: katrol

katrol , kattrol , Windschyf of Katrol.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
katrol , katrol , vrouwelijk , katrol.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
katrol , katrolle , vrouwelijk , katrol.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
katrol , ketrol , [zelfstandig naamwoord] , katrol.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
katrol , katrol , vrouwelijk , katrolle , katrölke , katrol.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
katrol , ketrolle , katrol.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
katrol , katrol , katrolle, ketrol , 0 , katrollen , (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, md). Ook katrolle (Zuidwest-Drenthe, zuid), ketrol = katrol Het oplieren van vrachten met katrollen (Wed), (...) zat ze te neeien of te breeien mit iene voete an het wiegetouw det aover twei ketrollegies an de zolder leup (ui)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
katrol , ketrolle , katrol
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
katrol , ketrol , zelfstandig naamwoord , de; katrol
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
katrol , ketrol , zelfstandig naamwoord , ketrolle , ketrollechie , katrol
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
katrol , ketrol , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , ketrolle , ketrölke , katrol , VB: De mèlzek woerte mêt 'n ketrol de zolder opgetrokke.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
katrol , ketrol , takel
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
katrol , ketrolle , zelfstandig naamwoord , ketröllegien , katrol.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
katrol , ketrol , vrouwelijk , ketrolle , ketrölke , takel, katrol
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
katrol , ketrol , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , ketrolle , ketrölke , katrol
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
katrol , ketrol , ketrolle , ketrölke , katrol
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal