Woord: kanon
kanon , kenôn
, kanon. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kanon , kenon , zelfstandig naamwoord onzijdig
, 1 kanon; 2 jongenstoestel om op Nieuwjaar met los kruit te schieten; de kraan van een koffiepot vastgehecht op een kolfvormig stuk hout, van achteren van een sundgat voorzien. n Woord as n kenon hebben = veel praats. Hai is zo dronken as n kenon (Stad); 3 zie roadploug; 4 (Westerwolde) n òl kenon = een kwaad oud wijf. || roadploug Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kanon , kaanón , knón , vrouwelijk
, kaanónne/knónne , kaanunke/knunke , kanon. Zoo zaat wie ’n kaanón, ook: kaanónnevol: stomdronken.; knón kanon Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kanon , kanon , kenon, knon , 0
, kanonnen , Ook kenon, tevens als knon uitgesproken = kanon Hie hef een woord as een kanon heeft een groot woord (Bui), Hij is zo kachel as een kanon erg dronken (Uff), ...zo doof as een kanon erg doof (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kanon , kenon
, kanon. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
kanon , kenon , kanon , zelfstandig naamwoord
, et; kanon Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kanon , kenon , zelfstandig naamwoord
, kenonne , kenonnechie , 1. klapbus D’r stong een kenon in d’n terrew om de mosse weg te jaoge Er stond een klapbus in het tarweveld om de mussen weg te jagen 2. kanon Ook klapbus, klapbos Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
kanon , kenon , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, kenonne , kenönsje , kanon , VB: De räojer van de kenonne oét d'n Iesten Oerlog zién dernao nog jaore laank gebruk doer de boere oét d'n ömtrêk.; zoe zäot wie e kenon stomdronken zoe zäot wie e kenon Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kanon , kenon
, kanon. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
kanon , kenón , knón , onzijdig
, kenónne, knónne , kenunke, knunke , kanon , Hae weurtj nog neet wakker al sjuuts se ei kenón naeve ’m aaf. Zoea zaat wie ei kenón. Zoea zaat es ei knón. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kanon , kenón , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, kenónne , kenunke , kanon Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kanon , kenon , zelfstandig naamwoord
, "H. van Rijen (1988): 'kenon, knon' – kanon, verkleinde vorm 'knunneke'; Pierre van Beek – Wie des avonds ""zô zat as 'n kanon"" is, loopt veel gevaar des morgens ""zô ziek as 'n krab"" te zijn, beweert men in Tilburg al is het ons niet duidelijk waarom hier nu juist die ""krab"" en dat ""kanon"" bij te pas moeten komen. . (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
Kanon , Kanon, het
, Wim Lagendaal, Excelsior Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam. |
Kanon , Kanon, het
, Huig de Groot, Sparta Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam. |
kanon , kenón
, kenónne , kanon Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |