Woord: kaneel
kaneel , kneel
, Kaneel. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
kaneel , kaneele , pîpkaneel , vrouwelijk
, kaneel. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
kaneel , kenijl , kenail, knail
, knail (Marne, enz.) = kenijl (Oldampt enz.) = kaneel. Zie ook onder art. oa. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
kaneel , keniël
, kaneel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kaneel , kenail , zelfstandig naamwoord onzijdig
, kaneel. Om gest en kenailwotter lopen = rondlopen zonder wat uit te voeren. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kaneel , kaneel
, ik bedank ervoor, om voor jou om gist en kaneel te lopen, om een nietige boodschap gestuurd te worden (1912) (Te Utrecht, voor gist en kaneelwater.) Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
kaneel , knail
, kaneel Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
kaneel , kneêl , keneêl , zelfstandig naamwoord
, De, het kaneel. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kaneel , kẹneel , mannelijk
, kaneel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kaneel , kniel , keniel, kneel, keneel, kaneel, knail, kneil, kanei , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook keniel, kneel, keneel (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe), kaneel (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), knail (Veenkoloniën), kneil (Kop van Drenthe), kaneil (Kop van Drenthe) = kaneel Een beetie keneel over de appels smaokt lekker bij de eerpels (Eex), Een beetie kniel in de koffie is wel lekker (Geb), Brandewien mit rozienen daor kwam ok wat keniel op (Phd), Aj in de loop wazzen kreeg je een tweibak met kneil (Row), zie ook piepkeniel Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kaneel , keneel
, kaneel Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kaneel , keneel
, kaneel. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
kaneel , keneel , keniel, kniel, kneel , zelfstandig naamwoord
, de, et; kaneel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kaneel , knêêl , zelfstandig naamwoord
, kaneel Knêêl is hier de mêêst gebruikte specerij Kaneel is hier de meest gebruikte specerij Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
kaneel , kniel , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, - , - , kaneel , VB: Vergët de kniel neet ién de sjpys van de toertepom te doén. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kaneel , keneel , zelfstandig naamwoord
, kaneel. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
kaneel , kenieël , mannelijk
, kaneel , Op riestepap huuertj kenieël en broene sókker. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kaneel , keniël
, kaneel Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kaneel , kerniël , zelfstandig naamwoord
, kerniële , kerniëlke , sering (Syringa vulgaris) ook kroedniëgel Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kaneel , kenieël , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, kaneel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kaneel , knêel , krenêel , zelfstandig naamwoord
, kaneel; krenêel; kaneel; nog geen Tilburgse bewijsplaats; Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 – ‘Diverse Meijerrijse woorden’ - Zoo spreken de Meierijers en schrijven ook van (...) krenél … Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
kaneel , kenie~l
, kaneel Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |