Woord: kabaal
kabaal , kombaal , kabaal , (kòmbaal met klemtoon op baal) , zelfstandig naamwoord
, Groot model lange pijp, Goudse pijp met lange kop. || Ik rook liefst uit kombalen. – Ook als bijvorm van kabaal gebruikelijk. Vgl. Ned. kombuis naast kabuis. || Die jonges maken ’en kombaal, dat je horen en zien vergaat. Wat ’en kombaal. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
kabaal , kabaal
, lawaai. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kabaal , keboal , zelfstandig naamwoord onzijdig
, kabaal. Keboal schoppen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kabaal , kombaal , zelfstandig naamwoord
, Dialectische variant van kabaal. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kabaal , kabaal , kabaol, karbaal, kebaal , 0
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook kabaol (Noord-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, noord), karbaal (Zuidoost-Drents zandgebied), kebaal = kabaal, lawaai Maak niet zoe’n kabaal wat zult de buren wel deinken (Bro), Wat een hels kabaal daor weer in hoes (Pdh), Hie luup met veul kebaal de taofel understeboven (Sle), Kist hom aaltied wel heuren hij het een geweldig stuk kabaol over zuk (Erf) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kabaal , kabarie , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied) = kabaal, lawaai Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kabaal , kebaol , kebaal , zelfstandig naamwoord
, et; kabaal, ook: gezwets, plannenmakerij Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kabaal , kebaal , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, - , - , kabaal , kebaal lawaai Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kabaal , kebâl
, lawaai, rumoer, kabaal Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
kabaal , kebaal , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, lawaai Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kabaal , kebaol , zelfstandig naamwoord
, kabaal; Cees Robben: meej veul kebaol; WNT CABAAL 4) een hevig en hinderlijk, opschudding veroorzakend of medebrengend (oorspr.: opzettelijk met dat doel verwekt) rumoer. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
kabaal , kebaal
, kabaal Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |