Woord: hoerenkast
hoerenkast , hourkast , hoerkast
, hoerenhuis, bordeel. Eigenlijk studentenwoord. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
hoerenkast , hourekas , mannelijk
, hourekės , hourekėsjke , bordeel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hoerenkast , hoerekast , hoerenkast , 0
, Ook hoerenkast (Zuidwest-Drenthe) = hoerenkast As ze niet oppast komt ze nog in de hoerekast (Zwin), Zunder kloten hen de hoerekaaste gaon iets belangrijks vergeten mee te nemen (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hoerenkast , hoerekaaste , zelfstandig naamwoord
, de; hoerenkast, bordeel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hoerenkast , horekas , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, horekaste , - , bordeel Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
hoerenkast , [bordeel] , horekas , horekast , mannelijk
, bordeel, zie ook horetent Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
hoerenkast , hoe~rekas
, bordeel Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |