elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hiep

hiep , hiep , hiep, een hakmes dat men gebruikt om staakhout klein te hakken.
Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116.
hiep , îpe , Hakmes, vooral om dun hout te hakken.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
hiep , îpe , Hakmes, vooral om dun hout te hakken.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
hiep , hiep , [zelfstandig naamwoord] , slag. (D. Hieb.) , (Oldambt)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hiep , hiêp , hiepke , vrouwelijk , korte hakbijl(en), hakbijltje.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
hiep , hiëp , platte bîel (duk bot).Deen is mitte hiëp gemákt! Zoa bót as en hiëp!
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
hiep , hiëp , deen is mitte hiëp gemákt: dát is enne loompe, lellijke meens; as en alde hiëp oêtvalle: loomp tegge iemes te kiër goan.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
hiep , hiep , niep , hakbijl (met een kort handvat).
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
hiep , iepe , (Kampereiland, Kamperveen) hakmes met korte steel
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
hiep , hiepe , hiep, hakmes. Boonnstokn anschârpm met de hiepe.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
hiep , hippe , huppe, hiepe, hipper , zelfstandig naamwoord , de; soort fluitje uit lijsterbeshout
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
hiep , iepe , zelfstandig naamwoord , hakbijltje.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
hiep , hiep , hiepe, iepe , hakmes met een breed en zwaar snijvlak, kleine bijl.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
hiep , hiep , zelfstandig naamwoord , kapmes (Den Bosch en Meierij; Land van Cuijk; Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
hiep , hieëp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , hieëpe , hieëpke , hakmes
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
hiep , hieëp , hieëpe – hieëpke , hiep (soort hakbijl)
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal