Woord: hartelijk
hartelijk , hartlik , [bijvoeglijk naamwoord]
, zout (van spijze gebruikt). Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
hartelijk , [vriendelijk, hartig] , hartelik , hatelik , bijvoeglijk naamwoord
, hartig. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
hartelijk , hartêlk
, (hartelijk) = eenigszins sterk gezouten of gekruid, tegengestelde van laf, smakeloos; bij v. Dale hartig, Oostfriesch hartelk. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
hartelijk , hartelik
, hartelikker, hartelikste , hartelijk. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hartelijk , hättelijk
, hartig, pittig. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
hartelijk , hartelijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. hartelijk Wij bint daor hartelijk ontvangen (Zey), Daor bint ze ok niet slim hartelijk (Sle), Ik bedaanke oe hartelijk veur het mooi kedo (Ruw), Ie wordt hartelijk bedaankt ook ironisch bedoeld (Eli) 2. hartig Het eten was aordig hartelijk (Row), zie ook hartig Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hartelijk , ättelijk
, hartelijk Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
hartelijk , artelijk , bijvoeglijk naamwoord
, hartig. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
hartelijk , hârtelek
, 1. hartig. ’t Èètn was aoreg hârtelek. 2. hartelijk. Iej wordt daor altijd hârtelek ontvangn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
hartelijk , hattelik , hatlik, hattig , bijvoeglijk naamwoord
, 1. vriendelijk, warm, hartelijk 2. hartig, enigszins zout, te sterk gezouten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hartelijk , hartelek , bijvoeglijk naamwoord
, hartig, enigszins zout Nog niete zout maor toch hartelek Nog niet te zout maar toch hartig Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
hartelijk , hertelik , bijvoeglijk naamwoord
, gezouten , (te gezouten) hertelik VB: Nèi, dy êrpele zién te hertelik, dao trêk m'nne moond van säome.; hartelijk hertelik VB: hertelik bedaank! , 'nne hertelikke laach; krachtig (gezegd van voedsel) hertelik VB: Ich heb toch zoe 'nne zeen vuur get herteliks, dat kêns te neet gelueve.; stevig (gezegd van voedsel) hertelik VB: Ich heb toch zoe 'nne zeen vuur get herteliks, dat kêns te neet gelueve Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
hartelijk , arteluk
, hartelijk, innig, uit het hart komende. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
hartelijk , ärtelijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, hartelijk, warm. Een ärtelijke vrouwe. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
hartelijk , hartelek , artelek , bijvoeglijk naamwoord
, hartig (Helmond en Peelland); artelek; hartig (West-Brabant Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
hartelijk , hertelik
, herteliker, hertelikst , 1. hartelijk 2. hartig Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
hartelijk , hertelik , bijvoeglijk naamwoord
, hertelike , 1. hartelijk 2. hartig Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
hartelijk , hertelik , bijvoeglijk naamwoord
, hartelijk, hartig Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
hartelijk , hartelek , bijvoeglijk naamwoord
, "hartig [bij vergissing uit ‘hartelijk’]; Cees Robben – ’n bammeke mee ’n harteluk stukske vorse worst... (19840615); Handschrift Daamen 1916: ""hartelik - in plaats van hartig (krachtig, zout)""; Bosch hartelek - kruidig van smaak, hartig (zout)" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
hartelijk , hártelik
, hartelijk Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |