elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: haast

haast , haost , haos , vrouwelijk , haast.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
haast , hoast , host, oast , soort van stoplap, bv. in: wat ze’k t’r hoast van zeggen = ’k weet niet wat ik daarvan zeggen moet, daar ben ik mee verlegen; wat is doar hoast an te doun! = daar zal weinig aan te doen zijn, moeilijk iets aan te vereffenen vallen; hou mout dat hoast? = hoe zullen wij dat in orde brengen!? Het sluit in zich dat men gaarne goeden raad wil geven of hulp verleenen. Zie ook: schier 3.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
haast , oast , ost, host, ōnst , ost, host (Westerkwartier, Hunsegoo), ook Stadsfriesch = haast, bijna = ōnst (Veenkoloniën) De weglating der h in dit woord is bijna algemeen; dat wijʼk ōnst nijt meer = dat is mij haast vergeten. Zal van dit woord eene gebrekkige uitspraak zijn, met invoeging van den neusklank.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
haast , haast , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , vgl. midderhaast.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
haast  , haos , bijna.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
haast , haost , zelfstandig naamwoord , haast
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
haast , haoste , bijna
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
haast , haest ,   , (zelfstandig naamwoord) , haast: Wies haest hè-je?, waarom heb je zoo’n haast? Ook B. 1790.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
haast , haest ,   , (bijwoord) , gauw. Visserman is haest verblijd. Ook B. 1790. De uitdrukking is vermoedelijk ontleend aan een gedichtje.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
haast , hoast , [bijwoord] , 1 bijna. Ik haar ‘t hoast zegd. Rijm: Hoast is nòg nait haalf, Kou het nòg gain kaalf, Dij kou het nòg gain titten, Goa doar es onder zitten. ‘t Deuntje luidt ook: Hoast is nog nait haalf, Kou het nog gain kaalf, Peerd het nog gain vool, Jan het nòg gain nij kamzool.; 2 uitdrukking van onzekerheid. Wat zel ik ter hoast aan doun?; 3 van goede wil. Hou mout dat hoast? || host
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
haast , oast , [bijwoord] , veel gehoorde uitspraak van hoast. Rijm: Oast is nòg nait haalf, Kou het nòg gain kaalf, ‘t Peerd het nòg gain vool En Joan gain nij kamzool. || hoast
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
haast , òst , [bijwoord] , hoast, bijna. Hai komt òst. , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
haast , hoast , host , [zelfstandig naamwoord] , haast. Hoasten = haasten. || host
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
haast , hoas , zelfstandig naamwoord, mannelijk , haast
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
haast , hoaste , bijwoord , bijna
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
haast , hóst , mannelijk , haast, spoed in d’n hóst inderhaast.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
haast , hóst , bijna, nagenoeg.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
haast , haos , haast; bijna.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
haast , has , zoawát.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
haast , hast , hast hebbe, ni veul tiëd hebbe.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
haast , hos , host , bijwoord , (KRS: Lang, Coth, Werk, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab. Pols) haast, bijna Uit hoast (‘haast’); een geval van Utrechtse klinkerverkorting. Synoniem: *bekant .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
haast , hoas , haast.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
haast , hoaste , bijna, haast.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
haast , haost , haoste , Ook haoste (Zuidwest-Drenthe, zuid) = bijna Ik had hum haoste egrepen en doe ontkwam hij mij nog net (Bro), Ik was der haoste en daor vlög mij de ketting van de fietse (Mep), Dat scheelde haost niks of ik haar die haze grepen (Klv), Aj een lui pèerd hebt, moej haost wal een gaardegien bij je hebben (Sle) *Haost is nog niet helemaole (Hijk); Haost is nog nich half / Koou hef nog gien kalf / Mot hef nog gien biggen / Mot nog wel dreei week liggen gezegd als iemand haost zegt (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
haast , haost , 0 , haast Wat heb ie een haost, is der braand? (Hgv) *Hangen hef gien haost doe maar kalm aan (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
haast , haost , haast, wa hà d’n dokter wir veul haost, wat had de dokter weer veel haast.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
haast , haost , hòst , bijna, ’t is haost Sinterklòs, het is bijna Sinterklaas. dè kóóst hòst niks, dat kost bijna niets.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
haast , aost , ööst , (Kampen) haast. Ook: ööst (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
haast , haos , haast. Hoe meer haos, hoe minder spoed.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
haast , haoste , haast, bijna. Hie had mure haoste erâk.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
haast , hôst , bijna , Ge héd hôst genóg gespaord, 'w dóós is bekant vol én dan haauw'der mér'res meej óp. Je hebt bijna genoeg gespaard, de doos is bijna vol en dan houd je er maar mee op.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
haast , haost , zelfstandig naamwoord , de; haast (waarmee men doet enz.)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
haast , haost , bijwoord , 1. weldra, bijna 2. bijna, op een beetje na 3. nu eindelijk eens, bijv. Bin we d’r haost?
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
haast , haest , zelfstandig naamwoord , haast We hadde veul haest om thuis te komme; Wie ploege wil met haest en spoed, neem twêê volle, drie voet Wie sneller wil ploegen moet de ploeg breder zetten zodat een bredere strook in één keer wordt meegenomen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
haast , haest , bijwoord , haast, bijna We binne d’r haest, nog een klaain rukkie We zijn er bijna, nog een kleine inspanning Zie ook bekant
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
haast , haos , bijwoord , bijna
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
haast , hôst , bijna
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
haast , hôst zeeker , zeer waarschijnlijk
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
haast , aost , haast.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
haast , ost , haast.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
haast , hòst , bijna, haast , Ik bén hòst klôr. Ik ben bijna klaar.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
haast , hòst , haast, snelheid , Er is hòst gebójje. Er is haast geboden.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
haast , hast , bijna
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
haast , haost , het haost niet, het heeft geen haast (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
haast , hòst , bijwoord , bijna (Den Bosch en Meierij; Helmond en Peelland; Land van Cuijk; Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
haast , haos , haost , bijna, zie ook bekans, bienao , ’t Is haos(t) neet te geluive.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
haast , haos , haost , mannelijk , haast , Haos(t) höbbe.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
haast , haost , haast (zelfstandig naamwoord); wie mië(r) haost wie minder spood – hoe meer haast men heeft des te langzamer schiet men op, oftewel: haastige spoed is zelden goed
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
haast , haost , haast, bijna (bijwoord) ook bekans, bienao, intrinjtj
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
haast , haost , bijwoord , bijna
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
haast , haost , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , haast
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
haast , hòst , bijwoord, zelfstandig naamwoord , haast, bijna; Mòk mar gin hòst, want ge zèèt er hòst. - Je hoeft geen haast te maken, want je bent er bijna. Cees Robben: Ik mòkte nôot gin hòst. Cees Robben: verblikte bilde, hòst vergaon; we hèbbe gin hòst; Cees Robben: oover hòst heetie nôot gesprooke; ze zakt hòst dur der knieje; ...hòst gin meens. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Dakloôs)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
haast , has , bijna
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +
haast , has , spoed
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal