elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: grienen

grienen , grinen , schreijen.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
grienen , grünen , huilen.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
grienen , grinen , [werkwoord] , schreijen, klagen; vooral van kleine kinderen. Angels. granian. Eng. to groan. Zwe. grina. De. grine. Nd. grienen. Hd. greinen. Zwi. grynen. Grinig, aanhoudend schreijend, van daar, sukkelend (van kleine kinderen). z. Teuth. op grijnen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
grienen , grînen , sterk werkwoord , green, egrénen , schreien.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
grienen , grienen , huilend pruilen zonder tranen te storten; ook Zaansch. Kil. grenen, grijnen, Westfaalsch grainen, Deensch grine, Oud-Friesch grinen, grinje, grina = schreien. Nederlandsch grijnen = schreien, pruilen, verdrietig zijn; Middel-Nederlandsch grinen = grijnzen, grimmig zien.;
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
grienen , grînen , Schreien. Schreien wordt ook genoemd met een der volgende werkwoorden: jenken, sjenken, sjanken, blèren, lippen, brüllen, snòtteren. Spreekwijze: D(i)ee waogt d(i)ee wint, D(i)ee verspö̀lt d(i)e grint.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
grienen , grînen , Schreien. Schreien wordt ook genoemd met een der volgende ww.: jenken, sjenken, sjanken, blèren, lippen, brüllen, snòtteren. Spreekwijze: D(i)e waogt d(i)ee wint, / D(i)ee ve(r)spö̀lt d(i)ee grint.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
grienen , grijnen , Ik green, gegrenen. Schreien. Ook bij Kiliaan. [Te Deventer wordt grijnen alleen gebruikt om het wenen van menschen aan te duiden. In Twente huilen en grijnen beide, dog het eerste meest; van honden zegt men overal dat ze huilen.]
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
grienen , grienen , [werkwoord] , ik griende, heb griend , vervelend schreien. Dat kind grient hail dag aan. Grienen tegen e volle bak (Westerkwartier) = ontevreden zijn bij overvloed.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
grienen , grìnsken , grìnzen , [werkwoord] , grienen. Niet Stad en Westerkwartier || vrìnsken
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
grienen , griene , griende, haet gegrient , zeurig huilen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
grienen , grienen , zwak werkwoord, onovergankelijk , grienen, huilen Waor grien ie umme? (Die), Schei nou maor is oet te grienen, daor wordt de zaak niks aanders van (Bei)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
grienen , grienen , huilen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
grienen , griene , werkwoord , huilen, zeurderig, verdrietig in zichzelf.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
grienen , grienen , werkwoord , grienen, ook gezegd van zacht, zielig huilen van een kind
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
grienen , gryne , werkwoord , grynde, gegrynd, grynenterre , kijken , (ontevreden kijken) gryne VB: Wat löps te te gryne? Hèt dich 'nne get ién de wëg gelaag?; pruilen gryne
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
grienen , griêne , werkwoord , grijnzen, huilen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
grienen , grie~ne , huilen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal