elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: graaf

graaf , graven , sloot (meervoud gravens).
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
graaf , grave , (spreek uit graeve) spa.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
graaf , grave , vrouwelijk , [weinig gebruikelijk] spade.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
graaf , grave , vrouwelijk , spade.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
graaf , graven , mannelijk , gravens , sloot.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
graaf , gréve , graof , mannelijk , gréven , rechter, opzichter, in Brinkgréve, weidegréve; graof, graaf.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
graaf , greef , zelfstandig naamwoord , Dijkput, plaats waaruit aarde gegraven wordt ten behoeve van de dijk. Thans verouderd. || Bij ons Schout ende Schepenen, als Dijck-graef ende Heemraden, eendrachtelijck de Greef verleyt, van ’t nieuwe Gadt af West aen, tot de Kouwehoorn toe, streckende tot de Kouwe-Hoorns-Braeck toe, binnen de palen, by Schepenen gesteecken, geen aerde meer uyt te mogen halen, op de boeten daer toe staende (keur v. Oostzaanden, a° 1627), LAMS 707. Item, noch by de E. Heeren Schepenen de Greef verleyt uyt het Rietland van Jan Cornelisz., niet uyt te delven als alleenlijck dat tot de Kadijk gebruykt sal werden (Oostzaanden, a° 1635), LAMS 714. – Vgl. Ned. Wdb. V, 507 op graaf II.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
graaf , graaf , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Verkl. grafie. Spade met naar onderen spits toelopend blad. Het woord spaad, spade is bij de boeren ongebruikelijk, doch bij tuinlieden bekend. Soms maakt men een onderscheiding tussen graaf en spaad naar de vorm van het blad; dit is dan bij de spaden vierkant, bij de graven puntig. Zie verder Ned. Wdb. V, 508.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
graaf , graof , mannelijk , graaf. Men zegt: de graof.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
graaf , graven , mannelijk , Masc. gen. een sloot. Zie Kiliaan op graf en grave. [Nen tochtgraven, d.i. graven daar ’t water doorloopt, waterleiding; c. Alem. agetucht en gloss. Schelt. en bij Kilian.]
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
graaf , groaf , [zelfstandig naamwoord] , smalle spade.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
graaf , groaf , [zelfstandig naamwoord] , graaf.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
graaf , groafkes , [zelfstandig naamwoord] , aardappelsoort. || moeskes
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
graaf , graawn , zelfstandig naamwoord, mannelijk , graawns , gràewntjen , sloot
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
graaf , graaf , vrouwelijk , sloot.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
graaf , graaf , zelfstandig naamwoord , Schop, spade. Verkleinvorm graafie, in de zegswijze mit ’t graafie van zes(sen) tot zes(sen), gezegd van de 12-urige werkdag op de akker.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
graaf , graaf , mannelijk, vrouwelijk , graave , graefke , greppel. Eesj de piep aan en dan ’t paert oettẹ graaf: met overleg te werk gaan.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
graaf , graof , mannelijk , graove , graaf.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
graaf , graaf , sloët.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
graaf , graaf , zelfstandig naamwoord , een scherp toelopende schop, bedoeld om mest (met stro) af te steken, of hooi (dan ook wel specifiek *hooigraaf ) (KRS: Hout; LPW: Lop) De Vechtstreek kent dit woord ook, met de volgende omschrijving: ‘grote, van voren ovaalvormige, scherp geslepen ‘schop’, waarvan de steel in hetzelfde vlak ligt als de eigenlijke schop en die dient om het in de berg samengeperste hooi af te steken bij het voeren van koeien’ (Van Veen 1989, p. 61). Volgens Lafeber (1967, p. 101) is het woord in Gouda verouderd; ‘hiemee werd alleen de puntige spa bedoeld, de vierkante heette schop’. Zie hoofdstuk 4, punt 5: gereedschap.
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
graaf , graoven , 0 , (glasbl:,db:Nbui) de = onderaardse gang waardoor de stoker onder de ‘potoven’ de vuren kan schoonmaken
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
graaf , graaf , sloot
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
graaf , groof , graaf.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
graaf , graaf , graaf
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
graaf , grèèf , zelfstandig naamwoord , steekschop, turfschop met evt. zijkanten, later gebruikt om kuilvoer te steken.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
graaf , graef , zelfstandig naamwoord , [Str] graaf (spade om mestvaalt en slootkant af te steken)
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
graaf , graof , zelfstandig naamwoord, mannelijk , graove , - , berm , VB: Ién de graof van de Haolen Grach zaote vreuger honderde hagedisse. Noé vêns te g'n eng mie.; talud (hellend taluid) graof VB: De graof van d'n Haole Grach bersde vreuger van de hagedisse, noé zuús te geng eng mie
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
graaf , graof , zelfstandig naamwoord, mannelijk , graove , grëufke , graaf , VB: De graof van Törring-Jettenbach woent ién München. Hër ês d'n aofsjtammeling van Justus Maximiliaan van Bronckhorst, de boûwer van de weendmuüle.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
graaf , graaf , sloot
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
graaf , grèfe , kuilsteker, platte, rechte schop met groot blad om kuilvoer te steken
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
graaf , graaf , grèèf , zelfstandig naamwoord , sloot, greppel (Helmond en Peelland; Land van Cuijk); grèèf; schop om mest af te steken (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
graaf , graaf , (graa\f) , mannelijk , grave , graefke , 1. sloot, greppel 2. adellijke titel , Óm det kestieël luiptj eine breie graaf.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
graaf , graaf , zelfstandig naamwoord , grave , graefke , 1. graaf (edelman) 2. greppel, droogstaande sloot
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
graaf , graaf , zelfstandig naamwoord, mannelijk , grave , graaf (kleine adel), gracht, graf, sloot
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
graaf , graaf , geul; greppel
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal