elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gilde

gilde , gilde , guld , of gulde, voor gild of gilde (broederschap) is zeer oud. worden hier genaamd de broederschappen, elders ook onder den naam van schutterijen bekend. Zi
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
gilde , gilde , (vrouwlijk) = kluft, wijk, gedeelte van een dorp dat zich vereenigt om hulp te verleenen bij begrafenissen en in geval van ziekte, enz.; (ook Oostfriesch) Elke gilde heeft hare wetten en houdt er een gildebouk op na, waarin de boeten, enz. worden opgeteekend. De bestuurders dragen den naam van Olderman en Jongerman; bij de jaarlijksche aftreding van den eerste wordt zijne plaats door den laatste ingenomen. Ook deze instelling verdwijnt langzamerhand doordien de gemeentebesturen die taak op zich nemen. “In onzen tijd zijn de buurtschappen of kluften onderlinge vereenigingen geworden, die geheel op zich zelf staan en tot doel hebben om elkaar in nood en dood diensten te bewijzen. Bij bevallingen moeten de nabuurvrouwen (gewoonlijk twee), indien hare hulp ingeroepen wordt, te hulp komen; bij begrafenissen zijn het de mannen, die er voor zorgen, dat het lijk van een der ingezetenen van de kluft op fatsoenlijke wijze wordt ter aarde besteld. Is er een volwassen ingezetene overleden, dan wordt de geheele kluft opgeroepen om dienst te doen, dat is om het lijk te vervoeren naar het kerkhof, de kist te dragen, de klok te luiden, enz.; bij nog niet volwassen ingezetenen wordt gewoonlijk slechts de halve kluft opgeroepen. Niet alle mannen zijn nabuurplichtig, maar in elk huis slechts één mannelijk bewoner. Waren deze kluften, waaraan ieder bij boete van 20 cts tot ƒ 1.50 moet gehoorzamen, er niet, dan zou het velen moeilijk vallen om het lijk van den een of ander begraven te krijgen, terwijl nu allen samenspannen om daarvoor te zorgen. Het bestuur der kluft bestaat uit een olderman en een jongerman, waarvan de eerste het administratieve gedeelte doet, de tweede de aanzeggingen, ingeval men nabuurplichten moet doen. De jongerman treedt het volgende jaar als olderman op. In ’t laatst van elk jaar wordt er eene vergadering van de leden der kluft gehouden, waarop de beloopen boeten verteerd worden, een nieuwen jongerman wordt gekozen, enz. Gewoonlijk telt elke kluft ongeveer 30 à 40 leden en elke gemeente 4 tot 10 kluften.” (1889).
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gilde , gil , [zelfstandig naamwoord] , ook: gille (Westerkwartier) =‘t gilde, nl. ‘t gezelschap. Ien e gil wezen = bij een gezelschap horen. Hai lòpt nait mit ien e gille = hij doet niet mee.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gilde , gilde , [zelfstandig naamwoord] , 1 (Oldambt) afdeling van ‘n dorp, de klucht, zie daar; 2 het jaarfeest van zo’n gilde, de kluchtverteren; zie daar; 3 het gild, de Middeleeuwse organisatie van de arbeid. In de Stad waren 18 burgergilden; 1) smeden; 2) bakkers; 3) schoenmakers en looiers; 4) kleermakers; 5) kremers, drukkers en apothekers; 6) zadelmakers en kanne- of tinnegieters; 7) ververs; 8) kastenmakers; 9) wiel-, stoelen-, houtdraaiers; 10) kuipers, 11) lakenbereiders; 12) hoedemakers; 13) scheepmakers; 14) schuitevaarders 15) stelmakers; 16) slachters; 17) pelsters of bontwerkers; 18) linnenwevers. Dan waren er nog 13 Raadsgilden: 1) brouwers; 2) goudsmeden; 3) koperslagers; 4) timmerlieden en metselaars; 5) zerkhouwers en dekkers; 6) pottebakkers; 7) zwaardvegers; 8) baardscheerders en heelmeesters; 9) mandenmakers; 10) wollenwevers; 11) molenaars; 12) koekbakkers; 13) herbergiers. De burgergilden waren “mede op gezag der burgers” opgericht; de Raadsgilden waren hun instelling aan ‘t gezag des Raads verschuldigd. (Wijnne, Handel van Groningen, blz. 21.)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gilde , Gild , vrouwelijk , Gilde De Gild trekt dör de dörpsstraot. Het Gilde trekt door de dorpsstraat.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
gilde , Guld , zelfstandig naamwoord , het gilde. De gilden behoren tot de roem en de trots van Beek. Stokoud zijn de boerenguld Sint Sebastiaan (anno 1450) die met de handboog schiet en de börgerguld Sint Joris (anno 1461) die de kruisboog hanteert. Heropgericht in 1979 is de guld van Sint Catharina, eveneens met de handboog schietend. Het gilde van Sint Barbara is al eeuwenlang verdwenen. Al deze gilden zijn schuttersgilden. Ambachtsgilden waren Sint Ambrosius (voor bijenhouders, vooral uit Esbeek) en Sint Crispijn (leerlooiers en schoenmakers). Alle deze gildes hebben een straatnaam gekregen. Een bijzonder geval is de Venerabele Guld of Sacramentsguld uit 1614. Het is een kerkelijk guld waarbij de verering van de H. Eucharistie (het Sacrament des Altaars) centraal staat. Eveneens een kerkelijk guld is die van Onze Lieve Vrouw op de Biest, opgericht in 1790. Een bekend gildeliedje op het ritme van de gildetrom: Daor hèdde de guld, daor hèdde de guld / Daor hèdde potdòmme de guld. / Daor hèdde de guld van Sinte Katrien / Vur ’n dubbeltje meugde ’t vèndelke zien. / Daor hèdde de guld ... etc.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
gilde , gilde , 0 , gildes, gilden , 1. gilde Hie is tooulaoten tot het gilde van de banketbakkers (Eex), Daorveur kaans met de beste boerinnen hier in het daarp in de gilde staon meedoen (ti), Hie heurde bij het gilde van de armoedzaaiers was armlastig (Die) 2. begrafenisvereniging (Zuidoost-Drenthe, Veenkoloniën) De maiste mensen binnen hier lid van het gilde (Vtm), Waren ze wol in de gilde? lid van de begrafenisvereniging (Ros) 3. degenen die de begrafenis uitvoeren (Zuidoost-Drents zandgebied) De gilde leup naost de liekwagen (Bui), De veurloper van de gilde leidde de begrafenis (Exl)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gilde , gild , guld , het (schutters)gilde.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gilde , gield , zelfstandig naamwoord , gilde, * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
gilde , guld , gilde , De guld gi èllek jaor schiete meej piil én boog um ne nuuwe kunneng te kriige. Het gilde gaat elk jaar schieten met pijl en boog om een nieuwe koning te krijgen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
gilde , gilde , zelfstandig naamwoord , de; 1. ambachtsgilde 2. bep. kerkgenootschap
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gilde , gild , guld , gilde
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gilde , guld , de guld. het schuttersgilde.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
gilde , guld , gilde, schut , Dur hédde de guld! Daar heb je het schut!
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
gilde , guld , zelfstandig naamwoord , gilde (Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
gilde , guld , zelfstandig naamwoord , de guld, gilde; Cees Robben – “De Guld” St Dionysius prijsverschieten op den guldendag (19581011); WBD (III.3.2:226; guld = boogschuttersgilde, ook doel genaamd; A.P. de Bont – golt zelfstandig naamwoord vr. 'guld' - gilde; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GÜLD - zelfstandig naamwoord v. en niet o. - Gild, gilde; Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - guld de, zelfstandig naamwoord  - het gilde; WNT GILD, gilde, gulde
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
gilde , gild , gilde
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal