elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: flint

flint , flinte , onzijdig , Tw. geweer.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
flint , vlint , [zelfstandig naamwoord] , kei. Kil. vlinte. Fri. balstien. Angels. Eng. flint, Hd. Flinte, vuursteen. Zwe. Sagelt. flintsten. De. flintesteen. 2) de 2e maag (pens) eener koe, ook en in ‘t Dre. mennigvold. z. Volden.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
flint , vlinten , veldvlinten , keien. Gron. vlinten. Kil. vlinte = keye; Oostfr. flinte, flint, Neders. Eng. Deensch flint, Zw. flinta; OHD. flinz, MHD. vlins = harde steen, kei, rots, en daarvan het HD. Flinte = geweer met vuursteen, van Flint = benaming van vele steensoorten, inzonderheid van den vuursteen. Zie: keseling.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
flint , flinte , vrouwelijk , flinten , schietgeweer, genoemd naar den vlint (flint) vuursteen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
flint , vlint , mannelijk , steen, kei.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
flint , vlint , vlent, vlinte, flent , vlinte (Oldampt) = vlent (Hoogeland) = kei, keisteen. “Öp ploat lag altied ʼn vlent die Graitje ʼs nachs op ber an vouten kreeg.”stroatvlinten = keien die voor het bevloeren van straten en pleinen gebruikt worden; balvlinten = ronde keien, (op ʼt Hoogeland balvlenten; ʼt woord is hier uit Friesland of Drente ingevoerd); vlintbult = hoop keien; vlinthok = getimmerte voor keienkloppers; vlinten kloppen, vlintkloppen = keien verbrijzelen tot mac-adam; hij het vlinten ien kop = ʼt is ʼn vlintekop = ʼt is een domkop. Drentsch vlinten, veldvlinten = zware steenen of granietklompen, zoo in als boven den grond. Kil. vlinte (Sax. Fris.), keye; Oostfriesch flinte, flint = kiezel, kiezelsteen, granietsteen, veldsteen. Nedersaksisch flint, Engelsch, Deensch flint, Zweedsch flinta, Oud-Hoogduitsch flinz, flins, Middel-Hoogduitsch vlins = kiezel, harde steen, rots, (en daarvan het Hoogduitsch Flinte = geweer, oorspronkelijk: geweer met vuursteen); Grieksch plinthos = steen, metselsteen; vlint, flent, de boekpens of bladmaag van een rund. Aldus omdat zij op eenʼ kei gelijkt.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
flint , flint , zelfstandig naamwoord , Het houten uitsteeksel aan het uiteinde van een kloet (vaarboom), naast de ijzeren punt. De flint is meestal met een ijzeren bandje omgeven. ‒ Vgl. kloet I.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
flint , vlint* , hierbij nog het Grieksche woord “plinthos” = steen, metselsteen; verder de zegsw.: hij het vlinten ienne kop, ʼt is ʼn vlintekop = ʼt is een domoor; bij v. Dale iets dergelijks onder “kei.”
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
flint , baalvlint , [zelfstandig naamwoord] , straatkei. Van baalvlinten kìnje wel soep koken, ja, als je er maar genoeg bij doet.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
flint , rooie vlinten , [zelfstandig naamwoord] , ouderwetse aardappelsoort.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
flint , flint , flent, vlint , zelfstandig naamwoord , Houten uitsteeksel aan het einde van een kloet of vaarboom naast de (ijzeren) punt. De oorspronkelijke betekenis van flint is waarschijnlijk kei. Vgl. gronings vlint = kei, Engels flintstone = keisteen. Zegswijze de flint an de kloet houwe, orde op zaken houden.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
flint , flint , mannelijk , flinte , geweer. Hae haet de flint in ’t kaore gewórpe, of: in den oerekas gezat: hij heeft het bijltje erbij neergelegd.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
flint , vlint , vlinte, vlinde , 0 , vlinten , Ook vlinte (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), vlinde (Veenkoloniën) = 1. veldkei Onze moeder dee een vlinte op het boeskoolvat op een zuurkoolvat (Bco), De waogen bobbelt over de vlinten (Row), (...) met ’n vlint een blok ompikken waor de centen op liggen bij het spel blokgooien (Row), Hij is zo kaold as een vlint (Gas) 2. jachtgeweer (Zuidoost-Drents veengebied)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
flint , flinte , zelfstandig naamwoord , de; 1. stuk keisteen, veldkei 2. oud type geweer 3. voetlijst van een vloer, plint
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
flint , flimpe , aanmaakhoutjes
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal