Woord: fiepen
fiepen , fiêpe
, kletskoek verkopen Zit daor nie zò te fiêpe. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
fiepen , fiepen , werkwoord
, van een geit: een bep. geluid maken (als het dier bronstig is) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
fiepen , fiepe
, zaniken , Zit ’r toch nie zó te fiepe. Zit toch niet zo te zaniken. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
fiepen , fepe , werkwoord
, feeptj, feepdje, gefeepdj , 1. op een feep (zie aldaar) blazen 2. een geluid maken als van een feep (zie aldaar) (vergelijk het Nederlandse ‘fiepen’: een fijn hoog geluid dat reeën kunnen maken als lokroep of bij schrik) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
fiepen , feêpe , werkwoord
, feeptj, feepdje, gefeeptj , fluiten, drinken, glaasje bier Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
fiepen , fiepe , zwak werkwoord
, in het gevlei proberen te komen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
fiepen , faepe
, kletsen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |