Woord: erfdeel
erfdeel , erfdeel , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, zie zegsw. op heiden. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
erfdeel , aarfdail , zelfstandig naamwoord onzijdig
, erfdeel. Zo: aarfdòchter, aarfgèld, aarfgenoam, aarfloater, aarfoom, aarftaande, aarfzunde. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
erfdeel , erfsdeêl , zelfstandig naamwoord
, Variant van erfdeel. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
erfdeel , erfdeil , onzijdig
, erfdeile , erfdeilke , erfdeel, zie ook: deil. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
erfdeel , arfdiel , 0
, erfdeel Hij hef zien arfdeil al kregen, hij hef niks meer te verwachten (Bco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
erfdeel , arfdiel , arfdeel , zelfstandig naamwoord
, et; erfdeel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
erfdeel , érfdèil , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, - , - , erfdeel , VB: 'r Hèt z'n hil érfdèil verzoëpe. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
erfdeel , èrfdeil , onzijdig
, erfdeel Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
erfdeel , êrfdael , êrfdeîl , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, êrfdaele/êrfdeîle , tweede vorm Weerts (stadweerts); erfdeel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
erfdeel , erfdeil
, erfdeel Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |