Woord: eigenlijk
eigenlijk , einliek , heindeliek
, 1. voor: toch, eigenlijk, om de waarheid te zeggen, Gron. ijnleiks. 2. eigenlijk: “ie hebt ’et heindeliek neet an mij verdient.” Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
eigenlijk , ijgenliek , ijgentliek, ijnliek, ijnlieks, aigenlêk, aigenlie
, eigenlijk; ook: naar recht en billijkheid; ijgenliek mōs hij ’n pak sloag hebben = hij heeft een pak slaag verdiend, maar – Drentsch einliek. aigenlêk, eigenlijk. Als versterking hiervan hoort men: aigenlêk as aigenlêk mōs ik mörgen noa Stad; – mōs ’k nog wat van hōm tou hebben, enz. ainlieks (Marne) = ainl’k, aink, (Hoogeland) = ainliek = ijgentliek = eigenlijk, in de gestrenge beteekenis genomen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
eigenlijk , eigenlijk , eigentlijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Vgl. VAN HELTEN, Vondel’s Taal, § 31. || Dat is de eigentlijke reden. Wie is dat eigentlijk? Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
eigenlijk , ainlieks* , ijnlieks*
, (bldz. 495 en 581), ook aigentliek of aindelk , vaak samengetrokken tot aink , ijnk , of enk . Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
eigenlijk , aigenliek , aigentliek; ainglieks; aingliek , [bijwoord]
, ook: aigelk (Stad) = eigenlijk. Gewoonlijk anliek, ainliek. Maar als bvn. alleen aigenliek: De aigentlieke reden, doar ik hier om kom.... || ainglieks Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
eigenlijk , aink , ainks; aings; ainliek; aink , [bijwoord]
, korte uitspraak van anliek(s). || ainliek; ainlieks; anliek; anlieks Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
eigenlijk , anliek , ainliek; ijnlieks , bijwoord
, eigenlijk. Hai haar anliek gain schuld. Ook versterkt tot anliek as anlieks. Anliek as anlieks mout ik nog geld tou hebben. ‘t Bvn. is aigentliek: Zien aigentlieke vak is timmerman. || aingliek; ainglieks; aink; anlieks Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
eigenlijk , ainliek , anliek
, eigenlijk Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
eigenlijk , oigentlek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Verouderde vorm van eigenlijk. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
eigenlijk , eigelik
, eigenlijk. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
eigenlijk , eigenlijk , eigelijk, egeliek, aigelijk, eigelk, eingelk, èein
, Ook eigelijk, egeliek (Kop van Drenthe), aigelijk (Veenkoloniën), ei(n)gelk (Kop van Drenthe), èeinlijk (Zuidoost-Drents zandgebied), heindeliek (wm). Ook uitgesproken als èenlijk (Zuidoost-Drents zandgebied), èengelijk (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe), ègelijk (Zuidoost-Drents zandgebied), eilik (de) = eigenlijk Dat mus ik eigenlijk niet doen (Ruw), Eigenlijk blief ik vanaovend net zo leeif in hoes (Eex), Dat mus eigenlijk niet west hebben, mor het is wal deurgaon (Sle), Der mus eigelk wat meer sukker in (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
eigenlijk , eigelijk
, eigenlijk Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
eigenlijk , èchtelijk , eigentlijk, eindelijk , bijwoord
, eigenlijk. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
eigenlijk , eigenlik , eigenliek, eigentliek, eingelik, einliks, eins, ei , bijwoord
, eigenlijk, werkelijk, als het eropaan komt Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
eigenlijk , aaigelek , aailek , bijwoord
, eigenlijk, feitelijk Ook aailek Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
eigenlijk , èigelik , bijwoord
, eigenlijk Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
eigenlijk , eik , bijwoord
, eigenlijk (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
eigenlijk , eîgelik , bijwoord
, eigenlijk Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
eigenlijk , èègelek , èchtelek, eigendigluk , bijwoord
, eigenlijk; Cees Robben: we doe ónze paa hier dan èègelek oover de vloer?; Stadsnieuws: Ik drink èègelek nôot, mar zo meejendan meude wèles ... (210107); èchtelek; eigenlijk; Naarus - 'k Weet zeker dè gullie oe eige al is afgevraagd het wurrom zo dieë Naarus echteluk hier uweg gegaon zèn, en zo’j daor giender nogal aorde? (ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); eigendigluk; eigenlijk; De Wijs – “Eigendiglijk staode daor mar ’n bietje te meutele.” (10-02-1963) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
eigenlijk , eigelik
, eigenlijk Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |