Woord: eend
eend , enterik , mannelijk
, [weinig gebruikelijk] mannetjes eend. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
eend , ente , ende , vrouwelijk
, enten , eend, ook pîlende; de roepnaam is pîl. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
eend , ijn , ijnd
, eend; ijnebroa; ijndebroa = eendegebraad. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
eend , eend
, de oever Zegge, Carex riparia; v. Hall Neerl. Plantensch. p. 238. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
eend , eend , aind, ijnd
, eend; onzijdig: dat eend is vet; ain’n (Hoogeland) = eenden. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
eend , eend , iend , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Zegsw. De wijze eenden leggen de eieren bezijden het hok. Vgl. HARREBOMEE 2, 177: het is een wijze hen: zij legt niet één verloren ei. ‒ Te Oostzaan soms iend. Evenzo in samenst., als iende-ei, enz. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
eend , ijn
, eend, in samenstellingen, bvb. ijnbroa of ijnebroa, vergelijk broa *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
eend , entĕ
, eend. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
eend , aend
, aende , aendje , eend. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
eend , eande
, eend Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
eend , aind , [zelfstandig naamwoord]
, ainen , eend; Spr. Ze zatten der net als Tooms’ ainen op schuur = zij zaten er weer leeg, zonder werk (gezegd van volwassen dochters thuis). || eend , (Westerkwartier en Westelijk Hunzingo) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
eend , eend , aind , [zelfstandig naamwoord]
, enen, ainen , Enen verzoepen in sloot, schertsend gezegde bij aanhoudende regen. Raadsel van de duikende eend: Ik ston op n vonder, Ik zag n groot wonder, ‘t Gat boven, de kòp onder. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
eend , eane , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, eann , eend Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
eend , aenj , vrouwelijk
, aenje , aenjtje , eend. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
eend , ente
, eend. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
eend , ente , èènte
, eend. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
eend , eend , ente, èente, ant
, eenden , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook ente (Zuidwest-Drenthe), èente (Zuidwest-Drenthe, noord), ant (Zuidoost-Drents zandgebied) = eend Wij holden een eend maank de hounder (Nor), L. had vrogger altied ’n hiele koppel anten (Pdh), Der zwumt een èente in de koele (Dwi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
eend , end
, eend Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
eend , änte , ände
, eend. Siedietammänties. Astoendis, paktem! ‘Zie die tamme eend eens. Als het de jouwe is, pak hem dan!’ (grappig gezegde om aan te geven hoe men in het Kampers ‘alle woorden aan elkaar plakt’, zie ook: redden). Ook: Gunninks woordenlijst van Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
eend , ânte
, ântien , eend; De rottn heb mien alle jonge ânties dood emâk. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
eend , indjes
, eendjes , Un klócht jóng indjes dé's schón um te zien, trèùwes al dé jong grut is schón. Een stel jonge eendjes dat is mooi om te zien, trouwens al dat jong kroost is mooi. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
eend , ente , ent, eend, eente, eend-, eente-, ene- , zelfstandig naamwoord
, de; 1. eend, eendachtige 2. vrouwelijke eend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
eend , ent , zelfstandig naamwoord
, ente , entjie , eend Een mannechiesent is een waerd Een mannetjeseend is een woerd Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
eend , ènd , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, ènde , ènsje , eend , VB: Op 't loëk ién Oesj bers 't allewyl van de ènde. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
eend , ènd
, eend Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
eend , int
, eend. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
eend , ente , zelfstandig naamwoord
, eend. Uitdr.: Sidi tamentis Astoe Entis pactum (namaak-Latijn) ‘zie die tamme eend eens, als het jouw eend is, pak hem’. Ooit stond deze tekst op een Citroën van het type ‘lelijke eend’ die eigendom was van Bé Reit. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
eend , ind
, indje , eend Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
eend , ènd
, eend Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
eend , eente , aente, ante, ante, ent, ente
, eend. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
eend , aenj , vrouwelijk
, aenje , aendje , 1. eend 2. sufferd Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
eend , aendj , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, aêndje , aendje , eend Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
eend , ind , ènd , zelfstandig naamwoord
, eend; verkleinwoord intje; Cees Robben: en ènd; Henk van Rijen: meervouw. 'inte', enkelvoud 'int'; Elie van Schilt - unne schóóne vijver mee indjes... (uit: ‘Un paor momentjes vur wet ouw monumentjes’; CuBra, ca. 2000); Elie van Schilt - Op weg naor de bossen en ok in de bossen zelf hadde hier en daor un slótje en un venneke, daor gingen we in ut vurjaor dikkopkes vangen, inde-aaieren zuuken of jong indjes. (Uit: ‘Tilburg waor zen oe bossen’; CuBra ca. 2000); WBD eend, ook genoemd 'êend'; WBD ind, eend, poel poel poel - roepwoorden voor de eend, ook 'èndvoogel'; WBD ènd, woerd, wuunder (korte uu) - mannelijke eend; WBD ind, indje - vleinamen voor een eend; WBD eendje - roepwoord voor een jonge eend; WBD indje, klijn eendje - vleinamen voor een jonge eend; Dialectenquête 1876 - ende - eenden; WBD III.4.1:204 'eend' resp. 'wilde eend' - wilde eend (Anas platyrhynohos); WBD III.4.1:207 'eend' - krakeend (Anas strepera); ènd; eend; Cees Robben – De end ging aon ‘t broeie (19810515) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
eend , aend
, aende , aendje , eend Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |